Opkomst en ondergang
van een legendarisch clubteam
Volgens Menno de Galan heeft hij met het recent verschenen De trots van de wereld
MichelsCruijff en het Gouden Ajax van 1964-1974 niet de geschiedenis van Ajax in de
jaren zestig en zeventig vastgelegd, laat staan de definitieve geschiedenis. Nee, drie
thema's springen er in zijn boek volgens hem uit: 'de opbouw van het team onder
Michels, de verwezenlijking van zijn droom om van Ajax een internationaal topteam
te maken en de ontwikkeling van Johan Cruijff'.
Michels, Cruijff en het
Gouden Ajax
van 1964-1974
samenstelling Mik Schots Jan Luitzen
In De trots van de wereld schrijft Menno de Galan
over het Gouden Ajax dat van 1971 tot 1973 over
de Europese velden heerste. Iedereen herinnert
zich dat elftal met allure nog, de ongenaakbare
ploeg bestaande uit spelers met de langharige
uitstraling van rocksterren. Een beetje voetbal
fijnproever dreunt nu nog foutloos de opstelling
op van het team dat Ajax als internationaal ge
respecteerde voetbalclub op de kaart zette: Heinz
Stuy, Wim Suurbier, Velibor Vasovic (later: Horst
Blankenburg), Barry Hulshoff, Ruud Krol, Nico
Rijnders (later: Arie Haan), Johan Neeskens,
Gerrie Mühren, Sjaak Swart (later: Johnny Rep),
Johan Cruijff en Piet Keizer. En denkt tanden
knarsend terug aan het verval dat intrad na het
vertrek van Johan Cruijff naar Barcelona in 1973
en dat niet tegengegaan kon worden door de trai
ners George Knobel (1973-1974) en Hans Kraay
sr. (1974-1975), de opvolgers van de oogstende
succescoach Stefan Kovacs (1971-1973).
In de inleiding van zijn boek noteert De Galan,
redacteur van Nova en recensent voor NRC
Handelsblad, dat het proces dat aan deze suc
cesperiode voorafging, de opbouw van 'deze
legendarische ploeg', ons minder is bijgebleven:
generatiegenoten van De Galan (1959) herin
neren zich wellicht nog de namen van spelers
als Henk Groot, Gert Bals, Inge Danielsson,
Bennie Muller, Frits Soetekouw, Ton Pronk en
Klaas Nuninga, stuk voor stuk puike voetballers
die er om uiteenlopende redenen niet meer bij
waren toen Ajax in juni 1971 op Wembley tegen
Panathinaikos zijn eerste van drie Europa Cups
op rij won.
Ruim zes jaar, van januari 1965 tot juni 1971,
sleutelde trainer Rinus Michels aan het mechaniek
van Ajax. Toen hij begon verkeerde de vereniging
in een crisis. 'Het team vocht tegen degradatie, de
sfeer was om te snijden, de spelers waren vooral
met zichzelf bezig. Sommigen hoopten volgens
Michels wekelijks op een nederlaag van het eigen
team, zo verziekt was de sfeer destijds. Bij zijn
vertrek naar Barcelona in juni 1971 liet hij niet
alleen het beste clubteam van Europa achter, maar
ook een gedisciplineerde organisatie. Een trotse
organisatie bovendien.'
Uit-de competitieresultaten in de 'periode Michels'
blijkt dat hij een goed team ter beschikking had
(Ajax werd vier keer landskampioen en twee
keer tweede) maar dat een 'typisch Hollandse
mentaliteit' het winnen van internationale finales
aanvankelijk - tot 1971 - in de weg stond. 'Deze
bestond uit: gemakzucht, gebrek aan hardheid en
professionaliteit, en oeverloos gepraat over sala
rissen en winstpremies. De spelers wilden - ook
toen al - poen zien. Daar stelde de trainer de me
thode Michels tegenover. Spelers waren nummers,
infanteristen in de "geciviliseerde vechtpartij" die
het topvoetbal volgens hem was. Zwakke schakels
werden vervangen. Door een nieuw nummer.'
Overigens zonder ooit rechtstreeks van Michels
zelf te horen waarom. Communicatie was niet de
sterkste kant van 'de Bul'.
Cruijffs dubbele taak
De jaren van Michels bij Ajax waren 'voor
4 een groot deel ook de jaren van Cruijff,' aldus
De Galan. 'Na het overlijden van Michels in
B de nacht van 3 maart 2005 noemde deze hem
in zijn column in De Telegraaf de man die hem
had opgevoed.' In zijn boek heeft De Galan dat
educatieve proces op indringende wijze onder
I de loep genomen. Daarbij kon hij gebruikma-
f ken van de ter beschikking gestelde aantekenin-
1 gen - de droom van elke geschiedschrijver - van
f 'Dolf Grunwald, die in de jaren zestig enkele
I jaren als psycholoog aan de club was verbon
den'. Grunwalds analyses van de jonge Cruijff
zijn fascinerend en lijken voltreffers: 'Niemand
kan de vergelijking met zijn gestorven vader
doorstaan. Ook Rinus Michels niet. Als hij
in Michels minder de man ziet die toch niet zo
goed is als zijn vader dan zijn we een heel eind.'
En: 'Het lijkt alsof hij nu al, als adolescent, de last
van het team op zijn schouders wil dragen. Hij
kan moeilijk tegen die verantwoordelijke taak op
- voelt dat het mede door hem komt dat Ajax nu
wat minder speelt en hij minder goals maakt - ge
volg: nog meer geschreeuw van hem naar anderen.
Mogelijk: hij praat om zijn gevoel van eigen falen
te maskeren.'
Ook journalist Maarten de Vos constateerde dat
Cruijff zich verantwoordelijk voelde voor de fou
ten van medespelers en dat dat in hét veld extra
energie kostte. 'En als er dan het moment is
dat de meester zelf in moeilijkheden komt, dan
is er niemand die hem, de Onafhankelijke, de
Onaantastbare, de weg naar het herstel wijst. Het
zal niet lang meer duren voor Johan Cruijff ook
die dubbele taak aankan. Maar nu, als 21-jarige,
is hij er nog niet helemaal tegen opgewassen.'
Veelzeggende details
Net als Auke Koks 1974 (over het WK in
Duitsland) biedt De trots van de wereld niet de
echt sensationele onthullingen waar je stilletjes op
hoopt, maar zit de kracht 'm in de minutieuze ge
schiedschrijving van het decennium waarin Ajax
80 Ajax Magazine