'Na een verloren wedstrijd wil ik het liefst direct opnieuw spelen om het weer goed te maken. Dan duurt het me vaak te lang tot de volgende aftrap' X wedstrijd niet scoort, ontstaat er nog meer druk. En zo verder. De trainer haal de de druk steeds weg. Of door me juist wel op te stellen, maar soms ook door me uit de basis te halen. Hij legde dat altijd goed uit. Het was in mijn eigen belang. Het was ook leerzaam om eens vanaf de bank te kunnen zien wat er alle maal misging. De andere spitsen lukte het ook niet. Dat was een hele geruststel ling. Ik kon ook beter zien waardoor dat kwam. En ik zag hoe ik beter zou kun nen bewegen. En zo werd ik op de bank beter, hoe raar dat ook klinkt. Op de bank groeide mijn zelfvertrouwen. Het is ook wijsheid achteraf. Op het moment zelf had ik echt niet het idee dat ik blij was dat ik op de bank zat omdat ik daar zoveel progressie kon boeken. Toen ik er na vier wedstrijden weer inkwam, ging het beter.' De schuldvraag In het begin maakte je een hevig gefrustreerde indruk na gemiste kansen. Rosenberg: 'Mensen zeiden tegen me dat ik niet moest tonen hoe teleurgesteld ik was. Maar wat kon ik eraan doen? Ik ben niet bezig met hoe ik overkom. Ik reageer gewoon op de situatie. En als ik een kans mis die ik niet had mogen missen, ben ik woest op mezelf. Die woe de heb ik ook nodig om de volgende kans scherper te zijn. Zo werkt het bij mij. Ik realiseer me dat het over kwam als frustratie of misschien zelfs zelfhaat, maar eigenlijk was het juist een positieve uiting. Het zit gewoon in mijn mentaliteit.' Er was een periode dat het elftal van Blind in zijn geheel leek opgetrokken uit Zweedse nieuwkomers. Het scoren kwam er niet van, de voorzet evenmin, de steekbal, de passeerbeweging, de opbouw van achteruit, het verdedigen; zelfs bij een in worp bleven de Ajacieden onmachtig. En dan de afmaker afmaken was wat simpel. 'Ik was niet de enige met problemen,' zegt Rosenberg voorzichtig. 'Ik wist dat ik met goede spelers speelde, want dat hadden ze in voorgaande jaren bewezen, en ik had het zelf kunnen zien op de trai ning. Maar in de wedstrijden lukte het helemaal niet meer. Het leek bijna onver mogen. Dat ik zelf tijd nodig had om me aan te passen, verbaasde me niet, maar dat de anderen ook uit vorm konden zijn, had ik niet verwacht. Ik ging ervan uit dat ik bijna voortdurend in stelling zou worden gebracht en dat alleen het kiezen van de juiste plek en de juiste afronding tijd zouden vergen. Dit maak te het wel heel ingewikkeld. Niet dat het een schuldvraag was. Je moet niet naar een ander wijzen als de resultaten achter blijven. We hebben er onderling veel over gesproken. We besloten dat we\ ons er bovenuit moesten knokken. Er zat niets anders op. Ik voelde eerder meer eenheid dan minder. En toen ging het stapje voor stapje beter. Dan win je en dan groeit je zelfvertrouwen. Daardoor win je de vol gende wedstrijd weer iets gemakkelijker en zo kruip je uit het dal. Het wordt dan ook weer heel anders om 's morgens op te staan om naar de training te gaan, of naar een wedstrijd. Je hebt er veel meer lol in. Niet dat je met tegenzin naar de training gaat als je onder niveau presteert, maar de sfeer is gewoon beter als je wint. Zo simpel is het. Ons werk gaat nu eenmaal om winnen. Persoonlijk wil ik het liefst na een verloren wedstrijd direct opnieuw spelen om het weer goed te maken. Dan duurt het me vaak te lang tot de volgende aftrap. Het verlies gaat rondspoken in je hoofd. En daar wordt een mens niet opgewekter van.' Vier-drie-drie Als er door de buitenwacht al kwaliteiten bij Rosenberg werden vermoed, dan in een systeem met twee in plaats van drie spitsen. Dat hij beter gedijt bij meer ruimte, is ook niet zo heel moeilijk te constateren. Jammer dat bij Ajax het vier drie drie heilig is verklaard. Martin Dahlin laat zich, waarschijnlijk gezien de hypergevoeligheid van de materie, liever niet uit over het spelsysteem waarin zijn pupil moet zien te renderen. In theorie moet een Ajax-trainer altijd verlies met drie spitsen verkiezen boven winst met twee. In de praktijk is het gelukkig soms iets minder strikt. En dat is dan weer de ruimte waarin Blind kan manoeuvreren. Voor de winterstop was er opeens een serie van winst met twee spitsen. 'Toen we 4-3-3 speelden wilde ik steeds de bal hebben,' zegt Rosenberg, die er in tegenstelling tot zijn zaakwaarnemer wel vrijelijk over spreekt. 'Dat was verkeerd. Als spits moet je juist niet altijd de bal willen hebben. Je moet het veld juist lang maken en wegblijven. Je moet ruimte maken voor anderen in plaats van in de ruimte te komen. Dat is ingewikkeld. En dan ga je ook te veel nadenken. Als je goed wilt voetballen, moet je niet naden ken. Het moet vanzelf gaan. Maar als je het systeem nog niet in jouw systeem hebt, moet je wel nadenken. En dan gaat het dus vooral fout. 'In 4-3-3 ben je als spits erg eenzaam. Je moet centraal blijven; je kunt niet uitwijken naar de zijkanten, want daar staan de buitenspelers. Bij 4-4-2 kan de ene spits komen en de andere gaan. Dan heb je veel meer vrijheid. Bij 4-3-3 creëert niemand ruimte voor jou. Nee, jij moet voor alle anderen ruimte creëren. Uiteindelijk ging het beter met Wesley vlak achter me. Dan krijg je meer mogelijkheden. We voelden elkaar ook steeds beter aan. Het was erg wennen voor mij. Ik had in Zweden bijna nooit 4-3-3 gespeeld, alleen bij het EK onder 21. En daar ging het overigens heel goed. Ik scoorde gemakkelijk. Maar bij Ajax was ik in het begin meer aan het denken dan aan het voetballen. Nu zit het meer in mijn achterhoofd. Dat begint te werken. Omdat ik vaak op het februari 2006

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 2006 | | pagina 23