Pardon, je bedoelt zelf scoren?! Boukhari: 'Nee, ik vind een assist veel fijner.' Kom nou... Boukhari: 'Nou ja, ik scoor nogal moei lijk. Misschien dat ik het daarom vind. Nee, als ik veel zou scoren zou ik geen bal meer afgeven. Als de doelpuntenma kers me maar komen bedanken na een assist van mij. In dit elftal gebeurt dat ook wel.' Amsterdamse bluf Boukhari is er niet het type naar om luidkeels en met veel misbaar een basis plaats op te eisen. Hij wekt misschien soms de indruk een straatschoffie te zijn, maar zijn geldingsdrang wordt behalve door de opeenvolgende trainers door zijn eigen begrip in de weg gezeten. 'Ik ben van nature heel bescheiden,' zegt Boukhari. 'Zo ben ik altijd geweest. Misschien moet ik me meer laten gelden op de training of op het veld. Meer bal len opeisen, maar voor mij is dat heel moeilijk. Ze zijn er nu mee bezig om dat wat meer naar boven te halen, maar als je van een middenvelder geen snelle bui tenspeler kunt maken, zou je dan wel van een bescheiden jongen een branie schopper kunnen maken...? Je bent wat je bent. Daaraan willen sleutelen is ver spilde moeite. Dat neemt niet weg dat je sommige dingen kunt aanscherpen. In het veld heb ik gelukkig lang niet altijd last van bescheidenheid. Ik vraag nooit netjes of ik er misschien even langs zou mogen, als ik mijn directe tegenstander dol. En soms heb ik het gevoel dat ik een vrije trap moet nemen, en dan eis ik dat ook op. Maar een typische Ajacied zal ik nooit worden: een lefgozer die met de borst vooruit het veld op komt lopen met het idee dat ze van hem nooit kun nen winnen. Zo ben ik gewoon niet. Ik ben altijd heel bescheiden. Verlegen, dat ook. Met het voetbal, maar thuis ook. Als kleine jongen al. Geen idee waar dat vandaan komt. Als een man me een hand wilde geven, of een vrouw me wil de omhelzen, dook ik weg achter de rug van mijn vader of moeder. Of toen ik een jaar of veertien was. Als ik toen van iemand hoorde dat ze me leuk vond, wist ik me geen houding te geven. Dan deed ik of ik het niet hoorde. Ik heb het nog wel. Als ze na een wedstrijd tegen me zeggen dat ik goed heb gespeeld, ga ik er tegenin. Dan zal ik niet zeggen: ja, ik ben de man. Amsterdamse bluf, dat heb ik niet. Ik ben een Rotterdamse Marokkaan. Je moet zelf eraan werken. Maar het zit nou eenmaal in je. Kijk, van een klootzak een goed mens wor den, dat kan. Je bent verslaafd en je zit in de criminaliteit om je verslaving te kunnen betalen; en dan kick je af en zoekt een baan. Dat kan. Het gebeurt ook. Maar wat er in je hart zit, krijg je er niet zomaar uit.' Maar jouw hele leven roepen mensen toch al tegen je dat je goed kan voetballen? Dan is het toch onzin om tegen beter weten in bescheiden te blijven? Boukhari: 'Vanaf dat ik als kleine jongen op de pleintjes speel, hoor ik dat wel voorbij komen. Ik ben ik weet niet hoe vaak uitgenodigd voor een open dag bij Sparta, Feyenoord of Excelsior. Maar daar had ik helemaal geen zin in. Ik wil de lol hebben, vrijheid. Niet te serieus. Pas toen ik tien, elf was, ging ik het voetbal heel erg volgen. Toen droom de ik er wel van om ook prof te worden. Op die pleintjes wilde ik ook wel altijd iemand zijn. Romario, Litmanen. Meestal was ik Litmanen. Ik leek ook wel op hem. Ik had ook van dat lange haar. En Litmanen speelde bij Ajax, en op een plek die ik leuk vond.' Leeuwen van de Atlas Nu spelen er jongens op straat die Boukhari willen zijn. Sommigen lopen in een shirt met zijn naam achterop. 'Natuurlijk ben ik daar enorm trots op,' glimt de bescheidenheid zelve. 'Jongens op straat willen Boukhari zijn. Dat is mooi. Dat is heel mooi. Je hebt een voorbeeldfunctie. Zo voel ik dat ook wel. Ik hoop alleen dat jongens met zo'n droom ook gewoon op school hun best doen, en thuis.' oktober 2005 23

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 2005 | | pagina 23