Alleen vreemde gezichten. Zoveel. Zoveel jongens die zo verscheiden zijn in hun geur, kapsel,
lengte, vertoon en klank. Te veel vreemde gezichten, er is geen enkel houvast. Teruggaan? Er
is geen terug. Met moedige schuifelpassen dring je door massa. Bij een houten tafel admini
streren mannen namen. Haast onverstaanbaar zeggen ze welke kleedkamer jouw omkleedka-
mer is. Dat de kleedkamer tegenvalt, is een meevaller. De grote club heeft donkere, vochtige,
benauwde kleedruimtes. Een haakje per speler.
Er wordt amper een woord gewisseld tussen de tijdelijke bewoners van het kot maar er zijn
wisselende blikken die vertellen van zelfbewustzijn, geveinsd of eerlijk, van vrees en twijfel
ook. Sommigen wagen het een wit shirt met brede rode baan aan te trekken. Zij verdienen
mededogen want ze overspelen bij voorbaat hun hand.
Mannen die trainers kunnen zijn wijzen je naar de voorkant van het stadion waar de zon
schijnt en hesjes worden uitgedeeld en kleine teams worden ingedeeld. De aarde is ruwdroog
en slecht begrast. Aan het voetballen, speel de spanning van je af of raak erdoor versteend.
Heren langs de kant kijken nooit jouw kant op. Of is dat schijn? Je verliest de vrees. Het eer
ste balcontact is goed, stevig en zeker. Een beetje geluk, de ingeschoten bal zeilt zomaar de
bovenhoek van het doel in! Terwijl je bij je eigen club zelden scoort. Je groeit, de tegenstand
is onverwacht gering en dat maakt je sterker en gedurfder. Zelfs een ingooi, snel en slim
genomen, wordt een triomfworp: bal terug, schieten, scoren. Het groen en wit staat je goed.
Je raakt in een staat van lichtvoetigheid, rennen zonder dat je voeten merkbaar de aarde
raken. Een roes vat je in zijn armen. De wereld wordt kleiner, intiemer, en wat je aanraakt
wordt goud. Overal sneller bij, de bal voerend, het been ontwijkend, de bal rakend zoals op
het veilige pleintje bij je thuis waar je alle stoeptegels kent. Je voorziet wat er gaat gebeu
ren, je bent het meest aan de bal. Hij eist je op. Voetbalzweven met alle zintuigen volkomen
open en ontvankelijk. Is ditje werkelijke ik?
Laat het niet stoppen. In deze opperste staat van intuïtie wil je blijven. Doorgaan. Tot het
schemert, tot het donker wordt. Doorgaan, onder lichtmastlicht, lantaarnpaallicht, maanlicht,
ochtendlicht. Tot deze lichtende eeuwigheid eindigt. Het is voetballen als in een droom vol
onvermoeibare onaanstastbaarheid. Juist nu, juist vandaag. De mannen aan de kant kunnen
dan een andere kant op kijken, ze moeten het merken en aanmerken in hun kladblokjes.
In de verte glijdt een Lijn 9 langs de bomen die punten naar de hemel boven de Middenweg.
Laat het niet stoppen.
Toch stopt het.
Op weg naar de kleedkamer durf je op te kijken, je lacht! Klikklakklaterend gaan je noppen
schoenen over het asfalt, langs de staantribunes die je best goed kent. Schroomloos kleedje
je om, blik je om je heen, was je je bast aan de trog, pluk je je kleren van het haakje.
Zonder medelijden signaleer je de verliezers van deze dag. Je pakt je tas. Tas vol geluk.
Je tas met klamme kostbaarheden die knipogen voordat je rrrrrt de rits dichtritst.
David Endt
MEI 2004