Verbeelding
r. -
Jona
De lentezon vertraagt het competitiespel en de bomen achter de stadionmuren van de
Meer wiegen hun volle bossen groen zachtjes op de wind. De mensen stropen hun
truien uit en hun mouwen op en zetten zich breeduit op de houten banken. Zij die
veroordeeld zijn tot een ereplek aan de schaduwkant loeren jaloers naar de over
zijde. De Reynoldstribune baadt in de warmte en het licht.
De competitie reeds beslist. Weer kampioen dit jaar. Bosman Basten Meeuws Menzo Schip
Schoen Rijkaard Rijnink. Een meiwedstrijd met een rood-wit-blauwe vlag in top en een veldje,
o zo mooi, o zo groendonzig. Hier en daar een madeliefje, gespaard door de grasmaaier die
's ochtends shagrokend de banen over het veld heeft getrokken, zijn ogen soms dichtknijpend
tegen het ochtendzonnetje. Dromerig grasgroen, dromerig boomgroen, doezelend zonlicht en
een wedstrijd die zonder stroomversnelling, bijna zinloos voortgaat naar een eindstand.
Kijk de schaduwen schuinen aan de lijven... langgerekte Basten, langbenige Rijkaard, stelte-
rige Spelbos, grijs is Galjé. De schaduwen bewegen de levenden in plaats van andersom op dat
aanlokkelijke gazon.
De jongens achter de hekken zitten de wedstrijd uit en verlangen naar dat gras. Ze verlangen
naar de ontsnapping van achter de hekken. Te veel hekken heeft dit stadion, te veel kartels
aan die hekken, te veel scherpgepunte omheiningen. Te veel wedstrijden zijn ze gevangenen
geweest. We willen naar dat gras. Het roept! Helden zijn, voor één keer, het lokt.
De drang om dat verende tapijt met hier en daar een madelief te betreden, te bestormen om
het te beminnen, is te groot. Nog een paar minuten. De wedstrijd sijpelt door, de schaduwen
vertragen de lijven en balorigheid klimt omhoog in de jongensharten op de tribunes. Het is te
warm om dicht op elkaar te staan. Mei, de laatste wedstrijd in de Meer. Even mag die Meer
van ons zijn, niet? Het 'niet?' klinkt bevestigend en daar gaat op een fluitsnerpje van de
scheidsrechter de eerste dappere over het hek en opeens is het veld veroverd door dertig,
veertig jongens. Ze hollen en springen over het veld. Anarchie! De voetballers zijn verdreven,
ze mogen niet mee doen met dit spel. Maar wat meer te doen op de goudgroene zoden van
het stadion? Alleen hollen en springen blijft leeg vermaak.
Opeens is daar een bal. Een kleine leren bal. Een reden, een motief. Een bal met een heus
voetballertje. Wie had hem gezegd dat er vandaag plaats voor hem op het Meergras was? Wie
had hem verteld dat hij zijn voetbalplunje aan moest trekken? En wie had hem in het oor
gefluisterd dat hij zijn leren bal onder de arm mee moest nemen naar het stadion? Wie had
hem aangekondigd dat zijn voeten mochten veren op dat bijzondere gras? Was hij verdwaald
in de Meer? Had hij bij De Geuzen of bij Voorland om twaalf uur een wedstrijd gespeeld en was
hij na zijn potje voetbal op weg naar huis aangetrokken door de stadiongeluiden? En was hij
achteloos, onzichtbaar bijna langs de slaperige suppoosten gewandeld, de tribune op, wach
tend op de fluittoon?
De andere jongens hebben plots een doel. Ze hollen en springen nu achter een bal. Jona's bal.
Want zo noemen we het voetballertje. Omdat we zijn naam niet kennen en hij een naam moet
hebben en het de goede naam is. Kijk naar zijn lichaam, zijn balans, zijn cadans. Dat is het lijf
van een voetballertje. De stijl van Kazimierz Deyna, de Poolse crack. Licht gebogen, scherpe
ogen, bezitter en meester van de bal tegelijk. In zijn hoofd speelt voetbalmuziek en het gras,
het donsgroene, doezelgroene, schaduwgroene gras van de Meer is zijn land. Zijn voetballand.
Zijn vrijland. Zet het naar zijn hand, situatiemeestertje, blik op de horizon. Toe maar jongen,
doe maar jongen! Vrolijkmakend is het hollen en dribbelen van Jona. Hij is het middelpunt van
een anarchistische vrijheid gevonden in de trage maand mei. Complete vrijheid tussen het
gepunte hekwerk van de Meer. Zijn schaduw vlucht achter hem aan. Andere vrije jongens
komen aan de bal maar hij blijft de bezitter. Hij gaat ze allemaal voorbije dribbelen. Of her
overt slim het mooiste bezit. Het publiek vermaakt zich, verkneukelt zich. Het lacht om
zoveel voorzomerplezier mee met de gebroeders Gall.
De voetballers hoeven niet meer terug te keren naar het veld. De competitie is gespeeld. Er
wordt gespeeld.
David Endt
OKTORFR ?003