Een jongenskamer in 1969. Aan de muren psychedelische posters en voetbalplaten. Strijd of harmonie tussen twee werelden. Pink Floyd en Cruijffie, Woodstock en Ajax, Captain Beefheart en Pietje Keizer. Rommelige kamer, anarchie van spullen en spulletjes. Het bed kent geen poten, het matras steunt in volle breedte en lengte op cfe grond. Op deze avond wint het sportlicht het van de psychedelische lichteffecten want al is het tegen elven, er wordt gevoetbald. En dat doe je bij licht. Radio voetbal. De jongen, in zijn kamer die zijn wereld betekent, heeft het idee dat hij de enige is die naar het verslag uit verre landen luistert. Het geluid komt goed verstaanbaar door maar eigenlijk is het bij voorbaat een kansloze luisterpartij. Ajax begint met ruime achterstand aan een uitwedstrijd. In Amsterdam werd het een week eerder een enorme deceptie. 3-1 verlies. Dat is een uitslag waarvoor je bijna je veters niet meer hoeft te strikken bij de return. De Nederlandse Televisie Stichting trok zich schielijk terug, geen uitzending vanuit Lissabon, er konden kosten bespaard worden want wie zat er in Nederland te wachten op nog een domper? Toch maar luisteren. Tegen beter weten in. Meelijden, verwonding, pijn ervaren, nederlaag aanvaarden raakt de echte heroïek, bepaalt het ware supporterschap. Het verslag komt uit een stadion dat Het Stadion van Licht heet. Zoveelduizend lux verblindt er over het veld, vertelt de radioverslaggever. Zijn sfeerschets wekt de verbeelding. Want verbeelding heb je nodig wanneer je in een kleine jongenskamer luisteren moet naar de wedstrijd waarin de guillotine suizend vallen zal. Donkere gedachten. Zwart-wit de radiostem. Buiten is het nacht en je kunt je haast niet voorstellen dat Ajax in het felle wit en rood en wit op een fluorescerend groen laken tegen een VEKfcEELDINq door David Endt vermiljoenrode tegenstander voetbalt. Het regent, meldt de reporter. Ergens hoog in het stadion verblijft hij, een van de weinige Nederlanders ter plekke. Het lot wees hem, arme man, aan als chroniqueur van Ajax' Europese ondergang. Benfica. Machtig rijst de naam, imposant dreunt de naam, onverslaanbaar klinkt de naam. Benfica. In Het Stadion van Licht. Veel regen, dat wel. Regen die je kent uit het avondlijke Olympisch Stadion, een vervagende vitrage van zilveren doorzichtigheid. Zo meen je het spel uit de radio te zien. Reusachtig moet het zijn, dat stadion, net zo reusachtig als Benfica. Een week geleden was die naam niet zo groot, was die naam kwetsbaar. Nu niet meer: macht, donder, kracht. De stem van de reporter verhoogt zich naar een doelpunt. Een Ajax-doelpunt, zowaar. Zucht, eer gered. Maar nee, afgrijzend wordt het veto van de scheidsrechter gemeld: afgekeurd. Dan, toch, we spelen toch nog niet zo lang? Goal. Goal! Ia, voor Ajax. En nu geen afkeuring maar in verbazing bevestigde tevredenheid. Dat tenminste. Maar even later juicht de stem een tweede goal, weer Ajax! En ze spelen goed, tekent hij met zijn woorden. Ze spelen goed, die Ajacieden. Ben-fi-ca, wat spelen ze prachtig mooi. Het wervelt, het schicht, het combineert in harmonie, het grijpt hegemonie, het heet Ajax. Mooier dan ooit. Is het niet te vroeg, kan het duren. Hoe ziet het eruit, de beelden willen maar niet uit de radio getrokken worden, hoezeer de commentator ter plekke, de geluksvogel die erbij mag zijn, zijn best ook doet. Cruijff hier, Cruijff daar. Hij is Merlijn met Ridders van de Tafelronde om hem heen. Allemaal in topvorm, allemaal onkwetsbaar sterk, psychedelisch te gek. Cruijff is ontembaar, zinsbegoochelend. Kijk, ze trekken aan zijn shirt, zij scheuren zijn tricot aan rafels. Twee, drie verdedigers tegelijk. Schande, schande! Scheidsrechter toch! Cruijffie is van rubber. Hij is onomtrekbaar. De stem slaat over, de jongen in zijn kamer juicht naar het plafond, kust een denkbeeldige Cruijff. Het is 0-3! Laat het afgelopen zijn, waar is de rust? Waar is adempauze? Er is geen loopruimte in het kamertje maar er worden kilometers lange minuten afgelegd. Hoe bestand is Ajax tegen Benfica? Was de eerste helft een wonder? Is het nu werkelijkheid? Vragen, twijfels, angst, hoop. Een Amsterdamse penalty! De genadeslag. Maar Italiaan is de arbiter en die kent rigoreus zijn latijn, wimpelt de strafschop af. En nog eens. Hands! Opgewonden, furieus verliest de commentator zijn onpartijdigheid. Hands maar weer geen penantie. Het beddenkussen wordt geschopt, geslagen en gebeten, de vuisten ballen zich tegen de demonische kracht in het zwart. De stem duistert. Benfica scoort. Onwankelbaar is Ajax volgens de informant, maar wankelbaar is het gemoed. De tegenslag van het Benfica-doelpunt doet vrezen. Hoe lang nog? De stem zwenkt en zwiept en kraakt en kraait nog twintig oneindige minuten mee met het vertaalde regenspel. Dan is het voorbij. De wedstrijd en de regen. 1-3. Een meesterlijke uitslag. Klam valt kalmte in de jongenskamer. Uitputting. Ongeloof. Trots. Het verlangen iets te delen. Maar met wie om één uur in de nacht? De gedoofde radio als klankbord. De triomfantelijke lach is breed en geluidloos, vindt gehoor bij de foto's van de helden aan de muur. Wanneer de slaap gezocht wordt zijn de vuisten nog steeds gebald. Langzaam rolt de emotie vlak op het geestverruimende droomstrand. AJAX MAGAZINE FEBRUARI 2002 37

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 2002 | | pagina 37