KATERN peloton stewards in gele hesjes. Oldenzaal kijkt er vol verbazing naar. Het is alsof de Philips-top op bezoek komt bij een eenmanszaakje in handgemaakte waxinelichtjes. Na afloop knauwen de Twentse amateurbestuurders tevreden op bitterballen en bolknakken. Ze hebben met 5-0 verloren, a la, het had ook best 5-1 kunnen zijn geworden. Er wordt vrolijk glasgeheven en veelvuldig schoudergeklopt. De Ajax-delegatie ondertussen staat, een royale opkomstpremie rijker, onder elkaar te mokken. 'Wat vond je van het spel?' vraag ik aan Leo Beenhakker. 'Niets. Nul. Nul komma nul.' Ook bij de anderen kan er geen lachje af. Ajax is professioneel. Ajax is ernstig. Bij de derde pils - 'hier joh, neem er nog een, je moet nog helemaal terug naar het West'n' - krijg ik een vaag vermoeden, eerder een vraag eigenlijk. Zou dat het zijn? Zijn die van Ajax een beetje jaloers op die bierdrinkende Twentse amateurs die zich opperbest vermaakt hebben? Straalt hun eenvoudige kantine de clubwarmte uit die de doorgewinterde Ajacieden bij de beursgang en bij de overgang van de knusse Meer naar de koude Arena als prijs hebben moeten inleveren? En reageren ze hun teleurstelling daarover af op de klerken die sindsdien het bestand aan kantoorpersoneel van circa zes op circa tachtig gebracht hebben? f Het was niks in Oldenzaal. Wat een FC Twente-bolwerk. Maar twee nieuwe leden voor de Kids Club. Annamaria Hendriks, Ajax Kids Club Ik rijd met Louis van de Vuurst, sinds jaar en dag de Ajax- fotograaf, mee terug naar Amsterdam. Hij is een Amsterdamse volksjongen, sedert de dagen van Jopie (Johan Cruijff) en Wimpie (Willem Suurbier) gepokt en gemazeld in de roodwitte kleurenafdruk waar ook ter wereld. Hij heeft geen hoge pet op van de moderne Ajax-voetballer als sociaal wezen. Godsklere, wat een stelleltje bij elkaar geharkte geldwolven krijgt hij dezer dagen voor zijn camera. De een, die uit Zuid-Amerika komt, spreekt geen woord Nederlands. De ander uit Scandinavië spreekt überhaupt geen woord. En de derde uit Afrika kan je drie weken achter zijn rug aanrennen voordat je hem op ansichtkaart hebt in verband met propagandadoeleinden. Vroeger ja, ach, vroeger. Dat was lachen. Vandaag de dag, hoe moet je dat zeggen? Als je als Amsterdammer zijnde in bent voor een geintje dan heb je in de Ajax-kleedkamer weinig tot niets meer te zoeken. 'Neem van mijn aan, het draait bij die gozers niet meer om de bal, het draait om de poen.' 'A/s zo'n speler zijn best doet, dan kan het mij niet schelen wat hij verdient. Maar als hij er met zijn pet naar gooit, ja, dan wil ik weieens denken: wat ik in een jaar verdien, dat verdien jij op vakantie in je warme thuisland slapend van je rente.' Ronald Poen, hoofd financiële administratie Het zal in vrijwel alle gesprekken die ik voer een terugkerend thema zijn: vroeger, ja, vroeger, toen Ajax nog klein was en knus en in het eigen stadionnetje van de Meer de ene Europa Cup na de andere won! Dat waren tijden, man, breek me de bek niet open! Maar nee, we moesten als Ajax zo nodig naar de beurs en zo nodig naar het stiltecentrum dat de Arena op wedstrijddagen is en we moesten zo nodig met tachtig kantoorman op de commerciële toer gaan, en kijk nou eens: met hangen en wurgen derde geworden in de competitie en, afijn, dat zie je zelf wel, het Ajax-gevoel ligt op sterven, de ziel is eruit en hoe het verder met de club moet, God mag het weten. Ik geef toe: dat was de stemming voordat we met 2-1 uit van Feyenoord hadden gewonnen. Wat is er aan de hand met Ajax? Waarom kijken spelers, trainers, scouts en kantoormensen tot en met de hogere regionen zo droef naargeestig naar zichzelf en naar de club die hen lief is? Ik spreek erover met Erol Erdogan, de redacteur van Ajax Life die ook alles meegemaakt heeft van de Meer tot nu. Hij haat het om te zeggen, het gaat toevallig wel over zijn Ajax, maar het is niet anders: 'We verkeren in een identiteitscrisis.' Als kleine David, zegt hij, heeft Ajax op een volslagen eigenzinnige manier de reus Goliath verslagen. Dus daar stond Ajax met de Europa Cup in handen apetrots te wezen. En toen heeft Ajax niet gedacht: laten we klein blijven en nóg eigenzinniger worden, nee, toen heeft Ajax gedacht: we willen groot, we willen zelf óók Goliath worden. En toen hebben we bedacht, we gaan naar een groter stadion en we bouwen een bedrijf om de club heen vanwege de commercie, want dat moet als je groot wilt worden. En we hebben alles wat herinnert aan het kleine Ajax, aan het duppie met zijn vrijwilligers en zijn intimiteit en zijn rare verenigingsstructuur bij het grof vuil gezet. We werden een reus. Maar een op lemen voeten. 'Let maar op,' zegt Erol Erdogan. 'Zolang het succes uitblijft, zal Ajax verscheurd worden tussen de verenigingsmensen, die naar vroeger terugwillen, en de bedrijfsmensen, die verder vooruit willen kijken. Al zijn we een beursgenoteerde NV geworden, de strijd tussen die twee is nog lang niet gestreden.' 'Toen ik twaalf was heb ik Jaap van Praag een brief geschreven. Ik weet wel, schreef ik, dat er geen ballenmeisjes zijn. Maar waarom eigenlijk nietV Carla van Lier, secretaresse I j De dag daarop reis ik spoorslags naar Antwerpen om daar Bob-Jan Hillen te ontmoeten. Hij was de commercieel directeur die Ajax mede naar de beurs gebracht heeft en die dusdoende de oude AJAX MAGAZINE JANUARI 2002 97

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 2002 | | pagina 97