Honderd talenten Of het nu het Luilaktoernooi voor het Koningin Wilhelmina- fonds, het Herman Tang-toernooi van Gold Star of het Zilveren Botter-toernooi in Volendam is, een toernooi heeft een bijzondere aantrekkingskracht. Heerlijk was het om een hele dag door te mogen voetballen. Je te kunnen meten met verschillende clubs, clubs die je in de gewone competitie zelden tegenkwam; te weten dat je bij een nederlaag nog niet was uitgevoetbald; te ervaren hoe je in een toernooi kunt groeien; te zien dat er meer mensen dan gewoonlijk langs de lijn stonden; te voelen hoe een toernooidag een bijzondere dag was. Er bestond een overtreffende trap: de buitenlandse toernooien. Voor de kleine club waarvoor ik speelde, was de wereld van buitenlandse toernooien onbereikbaar. Een buitenlands toernooi was een droombeeld dat je voorstellingsvermogen prikkelde. Clubs als DWS, Blauw Wit en Ajax werden uitgenodigd om in Duitsland, België, Denemarken, Joegoslavië of zelfs in Italië te komen voetballen. Tegen clubs van grote naam, Rode Ster, Inter, Borussia Dortmund, Anderlecht. Een reis naar het buitenland in clubverband was iets bijzonders en dat gold helemaal wanneer je naar het buitenland moest om zoiets hemels te doen als voetballen. De sfeer van een 'buitenlands toernooi' kon je echter ook in Amsterdam met Pinksteren opsnuiven. Tijdens het gerenommeerde internationale Blauw Wit Pinkstertoernooi voor junioren. Er hing zo'n aparte gezellige sfeer, gemaakt door de mensen die uit heel Amsterdam kwamen en die enerzijds in opperste ontspanning naar de toernooidagen kwamen en anderzijds ook een intense interesse hadden in wat er zich op de velden afspeelde. Want je kon er talenten zien voetballen, spelers die voor de drempel naar seniorenschap stonden of die deel uitmaakten van de befaamde 'betaalde jeugd'. Jonge voetballers over wie je oudere, sigaren rokende mannen kon horen zeggen dat ze er wel zouden komen en dat we daar binnenkort wel meer over zouden horen. Het ging dan over de spits van Cardiff City, de rechtsbuiten van DWS, de nummer 6 van Bristol City of de spelmaker van Blauw Wit. Het gemompelde kennerscommentaar toetste je aan je eigen waarnemingsvermogen dat echter nog niet voldoende diepte had om te zien waarom dat ene talent het wel en dat andere talent het niet zou halen. Wat je wel voelde was dat het toernooi de spelers optilde naar een nieuw niveau. Het internationale toernooi zorgde voor motivatie. De hoofdrolspelers waren zich van hun status bewust en sloften COLUMN door David Endt tussen hun wedstrijden door bijna elitair voorbij in hun uniforme trainingspakken. Tegen het Amsterdamse geluid van achter de zijlijn kaatste onophoudelijk het aanmoedigende en aanwijzende geroep van de Engelse profjes in spé. Je kon ze uittekenen, die Engelsen: de stopper (met nummer 6) was groot en sterk als Jack Charlton, de verdedigende middenvelder (nummer 4) was alom aanwezig, niet te groot en gezegend met een goede passing én een knalharde tackle. De rechtsbuiten (nummer 7) was klein en rap en niet behept met een geweldig overzicht maar wel met de formidabele 'voorzet om een hoekje'. Het onveranderlijk mooie weer en de drommen mensen in hemdsmouwen langs de lijn of op de tribune, de uitslagenlijst aan de muur van de kantine, de omroeper die de opstellingen voor de volgende wedstrijd opnoemde, het vlotte applaus van het onpartijdige publiek. Ooit zag ik een prachtig Ajax-elftal op het Blauw Wit-toernooi spelen. Een bundeling excellente voetballers. Ja, de kenners met de sigaren schuin in hun mondhoek kenden hen natuurlijk al wel. Het was alsof die lui elke zaterdag en zondag iedere wedstrijd in Amsterdam en omstreken zagen, zoveel wisten ze. Gerrie Kleton, Johnny Rep, Dick Visser, Jan Ferron, Jan de Koning. En Robbie Ombre. Geweldige speler was dat. Een slanke donkere speler met een Braziliaans beweegritme en een traptechniek om van te watertanden. Zijn passing trok lijnen van links naar rechts, van achter naar voren en van breed tot diep over het veld. Die moest het gaan halen, stelde ik voor mijzelf vast. Ajax won die editie van het Blauw Wit Pinkstertoernooi niet, maar het maakte wel de meeste indruk. Ajax had geen eigen internationaal toernooi en daarom kreeg de sfeer die bij zo'n gelegenheid hoort nimmer vat op de Meer. Ajax liet zich uitnodigen. Naar Bellinzona, naar Lissabon, naar Milaan, naar Rijeka, naar Rotterdam en Den Haag! Ja, in 1975 kon Ajax er niet onderuit. Het vijfenzeventigjarig bestaan werd onder andere gevierd met een A-juniorentoernooi. Maar de tijd was niet rijp (want Blauw Wit te dichtbij) en de aanleiding te eenmalig om een ware toernooisfeer los te maken. Nu is de tijd wel rijp. De aanleiding vraagt om meer: honderd jaar Ajax. Tijdens de toernooidagen in augustus liep ik ouderwets ontspannen en toch intens geïnteresseerd langs de velden op de Toekomst. Ik was niet alleen. Mensen uit heel Amsterdam waren gekomen om de talenten van de toekomst te bewonderen en ze te schatten op kwaliteit en slaagkans. De mensen hadden de sfeer die hoort bij een internationaal juniorentoernooi meegenomen. Prachtig weer, prachtig volle tribunes. En daar was het weer, het vlotte applaus en de kennersbeoordeling van mannen in hemdsmouwen en met sigaren in hun mondhoek. 'Die redt het wel', 'daar horen we binnenkort meer van'. Alsof ze elk weekend iedere wedstrijd in heel Europa bekijken. En de Engelse aanmoediging, het Italiaanse smeken, het Duitse gevloek en het Braziliaanse verwijt kaatsten af op het Amsterdams langs de lijn. We hebben ervan geproefd, we hebben eraan geroken, we hebben het aangeraakt. We willen meer. AJAX MAGAZINE OKTOBER 2000

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 2000 | | pagina 23