KATERN
invallers gebruik maken.
In het maartnummer van het clubblad van
Ajax reageerden redacteur Jan Schoevaart
en clubarts Wout Posthuma op de
aantijging van Haarlem. Schoevaart wees
erop dat Drager na Haarlem-Ajax vier
dagen in bed heeft gebivakkeerd en dat
Beumer niet minder dan vier weken met
een ernstige hersenschudding het bed had
moeten houden. Hij voegde daaraan toe:
'Dat in ons landje het toestaan van
invallers nogal soepel is geregeld, is niet
onze schuld, maar we zouden dit ook niet
gaarne willen veranderen, daar we nog
steeds voor ons plezier spelen.'
Posthuma waste wat betreft Drager zijn
handen in onschuld, want hij had de
wedstrijd in Haarlem niet gezien.
Bovendien verzekerde hij: 'Zolang ik
clubarts bij Ajax ben, is er nog nooit een
speler vervangen, welke had kunnen
doorspelen. Als oud-speler weet ik al te
goed dat het vervangen van een speler
bijna steeds een verzwakking betekent,
doordat men gewend is zijn sterkste elftal
samen te stellen. Zelfs zie ik in vele gevallen
liever een 75 procent vaste speler, dan een
100 procent invaller, aangezien de vaste
spelers op elkaar ingespeeld zijn en elke
wedstrijd zijn eigen sfeer heeft, waaraan
een invaller zich eerst moet aanpassen.' De
spelstijl van Ajax droeg ook bij aan de visie
van Posthuma dat invallers slechts 'een
bittere noodzakelijkheid zijn'. 'Ajax moet
het niet hebben van zwoegen en sjouwen,
waardoor men uitgespeeld kan zijn
alvorens de speeltijd om is. Eigenlijk tot
mijn spijt moet ik wijzen op het
wonderlijke feit, dat na afloop van een
wedstrijd verreweg de meeste spelers van
ons een weinig vermoeide indruk maken
en geïnspireerd door het klaterende water
onder de douche en in het bad het hoogste
lied zingen (lees: brullen).'
In de spits
Tot halverwege de jaren zestig zongen
invallers het laagste lied. Weliswaar werden
de regels steeds meer versoepeld (keepers
mochten, mits geblesseerd, gedurende de
hele wedstrijd vervangen worden; voor de
rust mocht één 'gewonde' veldspeler
vervangen worden, later ook na rust), maar
dat een wissel een wezenlijk onderdeel van
een wedstrijd zou kunnen zijn, werd niet
onderkend. Een foefje van FC Twente-
trainer Kees Rijvers in 1969 doorbrak het
laatste taboe op de wissels. In de
uitwedstrijd bij ADO vielen in de eerste
helft twee van zijn veldspelers geblesseerd
uit. Volgens de reglementen mocht naast
de doelman slechts één veldspeler worden
vervangen. Twente speelde dus
aanvankelijk met tien man verder. Na een
half uur toonde Kees Rijvers zich
vindingrijk: hij stelde zijn doelman Piet
Schrijvers in de spits op en zette zijn
reserve-keeper op doel. Een keeper mocht
immers wel vervangen worden. Het elftal
werd daardoor weer compleet. Niemand
op het veld wist wat hij daartegen in kon
brengen en ook de voetbalbond zag het
absurde van de situatie in. Men
versoepelde de invallersregel: per wedstrijd
mochten voortaan twee willekeurige
spelers worden vervangen. De wisselspeler
werd uit zijn verdomhoekje gehaald.
Af en toe had hij al aan de glorie van een
basisplaats mogen ruiken, wanneer hij,
vanwege een blessure van een vaste kracht,
van het begin af aan mocht meedoen. Een
Foto: Guus de Jong
Bij afwezigheid van
Piet Keizer was vaste
wissel Cees de Wolf
tegen Liverpool ineens
basisspeler. Hij
scoorde al na drie
minuten.
AJAX MAGAZINE OKTOBER 2000