wel. De commentaren die de sportverslaggever, sluipend langs de
kleedkamers, aan spelers en sportfunctionarissen weet te
ontlokken, hebben ons in hun universele platheid allang via Studio
Sport bereikt. Aan 'analyses' hebben wij geen behoefte, mede
omdat deze in een merkwaardig, nurks, particulier sport-Sanskriet
worden gepresenteerd.
Eigenlijk zou ik er een kleine verzameling van moeten aanleggen,
van die semi-professorale beschouwingen over de wedstrijd
Willem II - Roda JC, waarin alles ter sprake komt, behalve de vraag
met welke doelcijfers de wedstrijd is geëindigd.
Honderdkoppig zitten de sportverslaggevers op de perstribune, bij
voorkeur in exotische buitenlanden, allemaal hetzelfde verhaal te
schrijven. Hun bevindingen zijn verwaarloosbaar, in tegenstelling
tot hun declaraties. Als dit geldverslindende circus zou worden
opgeheven, of zou worden gedelegeerd aan die ene, gewetensvolle
verslaggever van het Algemeen Nederlands Persbureau, waren de
noodlijdende kranten in één klap uit de rode cijfers.
Ik geef echter toe: in dramatisch opzicht is de wereld van de sport
een schouwtoneel dat zijn weerga niet kent, met leugen en bedrog,
helden en schurken, met zijn doping en omkooppraktijken, zijn
racisme en chauvinisme, zijn totalitaire bestuursstructuren en zijn
mores van de onderwereld, binnen en buiten de krijtlijnen.
Ik haat ze, vlegels als Patrick Kluivert, om over de eeuwig
ontevreden broertjes De Boer maar te zwijgen. Plus al die anderen.
Werkelijk, het enige aantrekkelijke aan voetbal is het voetbal zelf.
Geen EK-wedstrijd, hoe obscuur ook, die ik straks zal missen.
Sander Pleij (De voetbalintellectueel)
Weinig mannen worden in Nederland met zo veel dédain
tegemoetgetreden als Johan Cruijff. Het is gênant om aan te horen
wanneer weer een intellectueel het logische taalgebruik van Cruijff
roemt en hem 'eigenlijk een filosoof noemt, terwijl als
bewijskracht wéér dat ene citaat wordt aangehaald: elk nadeel heb
zijn voordeel. Rechtstreeks vanaf het cassettebandje, zonder
eindredactie in de krant. Als dat bij iedereen zou gebeuren, was de
magie heel snel weg.
De cultus rond het onnavolgbare orakel Johan Cruijff heeft iets
vals en onechts. De voetbalintellectueel smult van zijn volkse
superheld en doet alsof het een geheime liefde betreft. Anno 2000
gaat hij geheel voorbij aan het simpele feit dat voetbal inmiddels
een alom gewaardeerde sport is geworden en poogt hij zich liever
te vermommen als opgejaagd wild. Hij vecht tegen een
zogenaamde elite die zou zeggen dat het niet bon ton is om van
voetbal te houden. Hij wel: in tegenstelling tot de intellectuelen is
hij één met het volk. Wat? Hij is het volk. Dit is zijn oude mileu.
Het mileu waaraan hij zich ontworsteld heeft. Hockey, tennis?
Hadden ze bij hem thuis geen geld voor. Nee, gewoon met de
geschaafde knieën en een lekke bal op straat. En heel af en toe naar
de zaterdagamateurs 'met m'n vader'. Hij verlekkert zich in zijn
openbare bekentenis, liefst gedaan in interviews, bij Barend en Van
Dorp of in Hard Gras.
Boven, in de perszaal, druppelt iedereen
enkele minuten later weer binnen. Er staan
broodjes klaar (daar zijn de heren media in
het algemeen gek op. De diversiteit aan
soorten beleg zijn voor
mediavertegenwoordigers een belangrijk
criterium in het toekennen van punten
voor de service in perskamers). Hangend
aan de bar worden nieuwe ervaringen
uitgewisseld. Er wordt opnieuw gesproken
over dat onduidelijke spelletje op de
training. Het lijkt erop dat niemand er iets
van heeft begrepen.
Dan stapt er een vertegenwoordiger van
adidas, althans dat vermoed ik want ik heb
hem bij Ajax nog nooit gezien, naar de
microfoon en zegt stoïcijns dat de
persconferentie niet om half één maar om
half twee begint. Oef, die dreun komt hard
aan. Het is kort na twaalven en de heren
media hebben er in het algemeen op
gerekend om zo rond de klok van tweeën
met het beloofde Ajax-shirt op de
achterbank naar de volgende afspraak te
rijden. Er wordt gevloekt. Ik zie alleen nog
maar bellende mensen om me heen. Even
dreigt de perskamer te veranderen in een
zaal vol journalistieke hooligans, maar dat
valt gelukkig mee. Als Ajax' perschef Erik
van Leeuwen even later aankondigt dat de
persconferentie om kwart over één begint,
wordt het rustiger. Bovendien zijn er nog
voldoende broodjes.
Kort na enen nemen twee
vertegenwoordigers van edidas en Michael
van Praag plaats achter de tafel. De manier
waarop de heren Pierre Arcens en Nico van
Offeren achter de microfoon zitten, laat
aan duidelijkheid niets over: hier wordt
een megacontract gepresenteerd. Vol trots
kondigen zij het vijfjarige contract aan en
worden de tenues officieel onthuld.
Moeten we het vanaf nu over de AFC
Adidas hebben?, denk ik bij mezelf. Om
hun trotse gevoelens te onderstrepen,
wordt door Van Offeren en Arcens
regelmatig ingespeeld op het 'typische
Ajax-gevoel'. Zo refereert Van Offeren aan
de wedstrijd Ajax - Telstar (1973), uitslag
9-2. Hij was er zelfbij en die wedstrijd
heeft een onvergetelijke indruk op hem
gemaakt. 'Weet iemand nog wie er toen
drie maal scoorde?' vraagt hij aan ons. Na
een korte stilte zegt hij: 'Jan Mulder.' Tja,
voegt hij er aan toe, dat is al lang geleden.
Mijn god, denk ik bij mezelf. Ik word oud.
De manier waarop Van Offeren hierover
spreekt doet vermoeden alsof geen van de
aanwezigen in de persruimte in 1973 al was
geboren. Maar ik was toen elf jaar en
bovendien in het stadion aanwezig. Ik wist
het goede antwoord natuurlijk, maar ben
te verlegen om zoiets door een volle
perskamer te brullen. In 1973 glipte ik met
vrienden in tram 9 en speelden we
vervolgens in het stadion net zo lang op het
gemoed van de suppoosten in dat ze je
halverwege de eerste helft wel naar binnen
moesten laten ('we hebben niet genoeg
zakgeld' of 'ach meneer, vorige keer vond u
het wel goed'). In het ergste geval
stroomde je na de rust gewoon met de
AJAX MAGAZINE AUGUSTUS 2000
97