Het lawaaide in het stadion en de kracht en
duidelijkheid van de geluidsinstallatie liet
te wensen over. Vandaar dat de versterkte
woorden fan de stadionspeaker vervormd
door de Meer woeien. Hij wilde zeggen
'Arend' maar in plaats daarvan verstond de
massa 'Arie'. De 'Arie' was een magere
maar tanige, donkergekleurde jongen die
een poosje tussen de zijlijn en het hek ter
hoogte van de eretribunevakken C en D
had gedraafd. Niemand die zich stoorde
aan het 'Arie'. Ook bij 'Arend' zou de
naam van de invaller fout zijn geweest. Ach
wat zou het, Arend of Arie! Wat telde was
dat Ajax weer een jonge ongetwijfeld
talentvolle voetballer naar voren schoof.
Wederom had lefmeester Cruijff een
spelertje uit de junioren meegenomen naar
het Grote Avontuur binnen de Vier Muren
en wanneer Cruijff hem goed vond, waarom
zou men het openduwen van de deur naar
een wereld van louter voetbal dan niet
begeleiden met een mooie ondersteuning?
De ondersteuning vond het publiek in een
massaal 'Arie, Arie'. Die prachtbruine huid,
die gitzwarte fokken, die ogen van ver weg
vol vuur en verlangen. 'Arie, Arie'. Aron liet
zich drijven op de aanmoediging. Hij
streed om balbezit en kreeg het. Hij zette
nog eens aan voor een rennetje, voor een
versnelling die zich zo moeiteloos
ontwikkelde dat het onzichtbaar leek. In het
spitsuur van het strafschopgebied zocht hij
het andere eind van een combinatie,
onbevreesd voor ervaren benen die dwars
lagen en die wilden voorkomen wat niet te
voorkomen was want hij, Arie, Arend,
Aron Winter was vastbesloten en had geen
oog voor zaken als gevaar. Zijn intuïtie
voerde hem naar een debutantendoelpunt
tegen FC Utrecht en hoger, dieper, blijer
daverde zijn voetbal-doopnaam vanuit de
vier muren van het stadion over de weiden
van de Watergraafsmeer. Bij Wilskracht
SNL, bij O WO, zelfs bij Zeeburgia konden
de mensen het horen.
AJAXZIELEN
door David Endt
illustratie Thijs Damsma
Zeven mooie jaren gleed Aron Winter over
en door het elftal van Ajax. Het perpetuum
mobile dat het zand uit de motor blies en
met een tuitflesje olie tussen de radertjes
druppelde. Met Arie ging het voetballen
moeitelozer. Talloos waren de opzetjes aan
de rechterkant waar hij verbindingsman
was tussen Silooy achter hem en
Van 't Schip voor hem. Soms had hij die
twee vóór zich, soms liet hij ze achter zich.
Hier en daar een doelpunt, zo af en toe een
defensieve ingreep. Maar steeds die soepel
draaiende benen, die onvermoeibare
gladde donkere tred van de adellijke
ambachtsman die al snijdend, timmerend
en galvaniserend het werk van de anderen
verlichtte. Talloos waren ook de opzetjes
met zijn vriend Robbie Witschge, in de
kleedkamer, waar een poets gebakken werd
en de anderen meteen 'Arie' en zijn
kompaan van het kwaad verdachten.
Levensgenietend gangmakertje met de
gelukkig stemmende lach. Altijd klaar om
na het dollen een helpende had toe te steken.
Het 'Arie, Arie' werd minder aangeheven.
Deels omdat de mensen erachter waren
gekomen dat Aron Aron heette, deels
omdat - het magische moment van zijn
debuut lang voorbij - de vanzelfsprekend
heid van zijn klasse versluierend werkte.
Maar zo mooi temde hij de bal, liet hij het
hard aangeleverde leer in zijn voeten
worden tot was. Zo keurig op maat
gesneden plaatste hij de bal verder door.
Op kousenvoeten verder naar voren, steeds
weer naar voren. Zoeken naar Van 't Schip
of Van Basten of Wouters of Bergkamp of
Pettersson. Maar steeds naar voren. Aron
was een niet weg te denken kracht in het
elftal van Ajax dat binnen vijf jaar twee
Europese titels won. Twee keer sneed
hagelwit een schitterende lach over het
donkere gezicht toen de Europa Cup voor
Bekerwinnaars en later de UEFA Cup
omhoog werden gehouden.
Daar ging de telefoon. Aan de andere kant
van de lijn klonk Italiaans, Romeins-
Italiaans, Laziaals. De door de vele
interlands Oranje-getinte waarde van Aron
had men bij Lazio op de juiste waarde
geschat. Weer vertrok een Ajacied uit de
Meer, opnieuw moest er een leegte worden
opgevuld. Lazio, Inter. Twee klinkend
namen uit de voetbalwereld benutten zijn
kwaliteit optimaal. En even onopgemerkt
als zijn sluipgang naar voren en zijn
fluwelen bal-aanname tilde hij zijn aantal
interlandwedstrijden hoger en hoger.
Genietend van de Surinaams aandoende
warmte van leven in de Laars leek het
fluwelen perpetuum mobile voorbestemd
in Italië te blijven. Echter Amsterdam, Ajax
trok aan hem. En het was aantrekkelijk.
Een mooie combinatie van club en
voetballer die beiden groter waren gegroeid
maar niet wilden dat hun diepste wezen,
Ajaciedschap, aangetast was.
In een van de magerste clubjaren was hij de
enige Ajacied die Oranje droeg. Op het
Europees Kampioenschap vestigde hij een
fantastisch interlandrecord dat in elk ander
land zou hebben geleid tot ovaties, tot
gouden zonnestralen, tot algemene
lauwering. Tot een meer dan verdiende
kreet van verrukking opstijgend vanuit de
vier muren van een voortreffelijke carrière:
'Arie, Arie, Arie!'
Het werk van Thijs Damsma is te
bezichtigen bij Galerie Peter Bax,
Singel 82, 8601 AM Sneek
AJAX MAGAZINE AUGUSTUS 2000
51