keek hij toe hoe Johan Neeskens tijdens de
warming-up een bal hard op de trompetter
van het fanfarekorps deed terechtkomen.
Vol bewondering keek hij naar een strak
passende Ruud Krol en naar de enige
buitenlander in het team, Horst
Blankenburg. Met ongeloof zag hij Johan
Cruijff een elftal op sleep nemen van de
ene grote prijs naar de andere. Het zijn
voor Waas de jaren dat voetbal magie was;
romantische jaren, die in zijn geheugen
staan gegrift. Jaren ook dat hij voetbal
ademde, voetbal was en voetbal droomde.
Onderaan op het muurtje in Vak H kon hij
nog denken dat hij, op z'n achtste lid van
Ajax geworden, straks zelf zou rondlopen
op het veld daar tussen die vier
stadionmuren.
Champy?!
Het sprookje is uit. Dat over zijn eigen
voetbaldroom al heel lang. Op z'n 24ste, na
een jeugd lang het rood en wit geïnhaleerd
te hebben, vond hij het wel mooi zo. Al die
tijd had hij er dicht tegenaan gezeten, maar
niet erbij. Gespeeld met groten als Wim
Kieft, Frank Rijkaard, Stanley Menzo en
Gerald Vanenburg, maar zelf nooit echt
groot. 'Ik was een redelijk goede voetballer.
Technisch, goede mentaliteit, niet dom,
een speler die deed wat de trainer zei. Maar
ik was geen topper. Om de top bij Ajax te
halen moet je langere tijd achter elkaar op
een hoog niveau kunnen meedraaien. Ik
speelde soms perfecte wedstrijden, maar
viel daarna vaak terug.'
Het sprookje is uit. Bijna vijftien jaar is het
geleden dat hij de deur bij Ajax achter zich
dicht trok. En in die tijd is er veel
veranderd. Rond hemzelf, rond het
voetbal. Waarin Viggo Waas als voetballer
niet slaagde, lukte hem als
podiumkunstenaar wel: tot de Nederlandse
top gerekend worden. Toevallig of niet
doofde in diezelfde periode langzaam het
vuur voor dat waarvan hij ooit dacht dat
het liefde voor het leven was. O ja, zegt
Waas, voetbal blijft een prachtig spel, en
Ajax blijft zijn club, maar hij is 'iets
kwijtgeraakt'. Het Ajax zoals hij het heeft
gekend, bestaat niet meer. De plaats die
Ajax vroeger in zijn leven had is leeg.
Natuurlijk weet hij ook dat de tijden zijn
veranderd en dat Ajax mee moet in de slag
om de commercie. En de klok terugzetten
'We weten dat we met
NUHR iets goeds in onze
klauwen hebben. De
kritieken zijn goedr de
respons is groot. Zoiets
geeft rust. En vertrouwen.'
hoeft van hem niet. Kan ook niet. De
samenleving is in dertig jaar tijd
vercommercialiseerd, zegt hij, en de
voetbalsport hobbelt braaf in de pas mee.
Maar het mag toch ook wel iets minder? Er
bestaat toch ook nog zoiets als goede
smaak? 'Het is een ordinair circus
geworden.' Alles, zegt Waas, is samen te
vatten in drie verschrikkelijke woorden:
'het product voetbal'. In Vak H vroeger
rook je de geur van gras vermengd met de
massageolie op de benen van de spelers. In
de ArenA werd hij gedwongen te kijken
naar een verschijnsel als Champy. 'Alles is
bedacht, niets is spontaan. Het is totaal
doorgeslagen. De verhoudingen zijn zoek.
Zestien- en zeventien jarigen die tonnen
verdienen. Van die jongens kun je niet
verwachten dat ze met beide benen op de
grond blijven. In het stadion lopen
stewards in een keurig pak, moet je je
consumpties met arena's betalen en word
je vervolgens gedwongen om naar Champy
te kijken. Ik had graag een jerrycan benzine
over hem uitgegoten, er een lucifer
bijgehouden en hem daarna achter m'n
auto door de stad gesleurd.'
Op het podium, als een van de drie
mannen van cabaretgroep Niet Uit Het
Raam (NUHR), maakt Waas zich weieens
vrolijk over wat er van zijn voetbalsport is
geworden. Parels voor de zwijnen.
Voetbalbestuurders, zegt hij, lachen zich
ongetwijfeld een breuk bij een voorstelling
van NUHR, maar zullen zich niets van
kritiek aantrekken. 'Het geld is te
belangrijk geworden. Het gaat om
bedragen die te idioot voor woorden zijn.
De clubs kunnen niet meer terug. Daarbij,
ik heb de illusie noch de pretentie dat ik de
wereld kan veranderen.'
Monty Python?
Viggo Waas noemt zichzelf een typische
teamspeler. En of je nu in een voetbalelftal
speelt of in een cabaretgroep, veel maakt
het niet uit. In beide zal het individu bereid
moeten zijn zich te schikken in het
collectief. De voetbalploeg met een speler
die de bal altijd zelf aan de voet houdt,
heeft een probleem. Net als de
cabaretgroep met dat ene lid dat er
voortdurend op uit is zelf te scoren. 'Maar
het collectief moet geen dogma worden. Er
moet ruimte zijn om individueel uit te
blinken.'
Hij mag graag vergelijken: cabaret en
voetbal, wedstrijden en voorstellingen,
spelers- en toneelkleedkamer. 'Ik ben er
voortdurend mee bezig hoe teamspel in
zijn werk gaat.' En zijn twee NUHR-
AJAX MAGAZINE NOVEMBER 1999
227