Hoe mooi, hoe majestueus mooi kan verdedigend koppen zijn. Zo anders dan het koppen met de intentie doel te treffen, te scoren. Ook dat koppen bezit schoonheid, maar er is een ander avontuur in. Verdedigend koppen bezit, wanneer het op zijn best wordt gedaan, macht en autoriteit. Zo souverein dat de aanvaller zich vernederd wordt. De lucht is voor de verliezer verboden terrein, ontoegankelijk in elk geval. En de machthebber van dat luchtruim slaat met zijn voorhoofd niet alleen de bal een eind weg, hij weet hem ook nog eens zo te plaatsen dat hij bij een medespeler terechtkomt. Soms heel ver, af en toe ook dichterbij, afhankelijk van wat werd gekozen als de beste oplossing. Er zijn maar weinig verdedigers die zo kunnen of konden koppen. Die in hun wetenschap de strijdlos van de grond te zullen winnen ook nog het raffinement van een constructie wisten in te bouwen. Ajax had er zo een. Barry Hulshoff droeg het avontuur van on- Hollandse voornaam en de fundamentele zekerheid van een oer-Hollandse achternaam. Zeker vier prachtige internationale gloriejaren lang was hij de Koning van de Strafschopgebieden. Hij heerste met een vanzelfsprekendheid die voor zijn tegenstanders frustrerend moet zijn geweest. Swingend stoer. Een adelaar steeg op, zijn wapperende lange manen waren als de vleugels die leunend op lucht de vlucht steunden, zijn ogen beten zich vast in de bal en zochten en vonden de precieze plek waar die het best geraakt zou worden. In het hart om de bal krachtig ver weg te beuken, net eronder om de bal over een rijtje wachtenden verderop te tillen en soms iets van opzij om simpel maar effectief balbezit via de dichtbij staande vleugelverdediger te waarborgen. Koppen als Barry, dat was een doel op zich. Voor ons jonge genieters op de tribunes van de Meer en het Olympisch stadion was Barry onlosmakelijk verbonden met dat koppen, dat bijzondere majestueus mooie verdedigend koppen. In zijn eerste Ajax-jaren lag dat er nog niet zo dik bovenop. De jongen met de lange AJAXZIELEN door David Endt illustratie Thijs Damsma benen, stelten, die een beetje 'x' stonden, slungelde nog ietwat. Op het middenveld mocht hij invallen, of als rechtsachter, of als linksachter. Soms ook in het midden, daar waar hij adelaar kon zijn. Maar dan zat hij een week later weer op de bank, tussen de andere reserves. Vastbesloten om daar, in dat elftal te komen. De eerste keer dat hij los kwam van het tweede elftal, dat toen nog B-elftal heette, was in juni 1966. Ajax speelde in Rotterdam tegen Feyenoord en Barry-de- voetballiefhebber had een kaartje gekocht voor die wedstrijd. Op vrijdagavond werd hem kort en bondig verteld zich op zondag te melden. Tonny Pronk was geschorst, hij zou spelen. Tegen Feyenoord. De volgende oproep was weer voor een bijzondere wedstrijd. Na de wedstrijd in Amsterdam moest Ajax in Liverpool maar gaan bewijzen dat de 5-1 van mistig Amsterdam geen toevalstreffer was. Suurbiers blessure opende de weg naar een onvergetelijke Europa-Cupavond. Meer nog dan in Amsterdam, maakte Ajax de latente potentie van Europese topclub waar. Daar stond jonge Barry, met kortgeknipt haar en nog niet swingend maar wel stoer als een rots in die bloedrode branding die onbedaarlijk gevaarlijk aanzwol, dreigde en weer teruggekaatst werd, en weer aanzwol en dreigde. En weer, en weer. Wij, de jonge genieters van de prille Ajax-avontureh, wisten dat hij er was, dat hij zou komen. Wat hield dat kind van Ajax tegen, waarom bleef de dag van het definitieve ja-woord zo lang uit? Bezat hij een te warm hart voor het op beslissende momenten vaak akelig koude prof-milieu? Was hij, merkbaar een man van genegenheid, sociale waarden, vriendschap, te weinig meedogenloos? Meevallers en tegenslagen kneedden hem zonder hem te knechten. In zijn aandacht werd een scheut egoïsme gedwongen, het stukje dat nodig is om de top, de absolute top te bereiken. Op mentaliteit maakte hij zijn hart ondergeschikt aan zijn doel, zonder zijn ziel te verloochenen. En daar stond hij en daar vloog hij, een adelaar met de ruige aanblik. Baard en lange haren, het knokige lichaam ontslungeld, ontwikkeld tot een atletisch lijf. En zichtbaar in dat masker de vriendelijke vastberaden ogen. Hard en zeker zonder grofheid in zijn spel. Luchtmachtig maar, vergis je niet, buitengewoon bedreven in het aardse duel om de bal. Gefrustreerd Gerd Müller. Geketend Boninsegna. Vastgenageld Skoblar. Nee, nee, Nene. Verslagen Antoniadis. Bedwongen Santillana. Kansloos Anastasi. Vier seizoenen lang was Barry Hulshoff de beste centrale verdediger van de internationale velden. Een boegbeeld was hij, dat over de hele wereld werd herkend en erkend en dat tot in lengte van dagen in alle talen meegaat in het magistrale toverwoord dat wordt gevormd door de reeks van Ajacieden- namen van Begin Zeventig. Knieënleed verhoedde dat Barry zijn loopbaan van een diepe Oranje-glans voorzag. Het was eeuwig zonde dat vanaf '74 de bandage om zijn gewricht bijna even herkenbaar-Hulshoff was als zijn baard. Hij zwoegde nog een tijd door maar zonder die pijn, zonder die handicap... mens, wat zou hij een ideale mentale leider en een voorbeeld voor de nieuwe generaties Ajacieden zijn geweest! 'Als' bestaat niet. Dit is wat blijft: onuitwisbaar swingend stoer rijzen de Hulshoff-jaren op uit de Gouden Tijd. Een adelaar stijgt op, ogen zoeken en vinden het ideale raakpunt in de bal, het voorhoofd slaat en plaatst het leer naar waar hij wil. De aanvaller knievalt en hoofdbuigt. Voor de Koning der Strafschopgebieden. Het werk van Thijs Damsma is te bezichtigen bij Galerie Peter Bax, Singel 82, 8601 AM Sneek AJAX MAGAZINE SEPTEMBER 1999

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 1999 | | pagina 95