Een voetballer voor liefhebbers Ik zie hem weieens zitten. Op een van de fraaie terrassen in Wenen. Genietend van het leven. Hij heeft nog een mooie kop met haar. De snor is inmiddels verdwenen. Maar de ietwat ironische glimlach is gebleven. Met een blik die zelfvertrouwen verraadt neemt hij het winkelende publiek op de korrel. Heel af en toe is er iemand die hem herkent, maar voor de meeste mensen is hij zo maar een man die zich vlijt in de Weense voorjaarszon. Hij is niet anders gewend. Felix Gasselich is de vergeten vedette. God, wat kon hij mooi voetballen. Maar wie herinnert zich dat nog? Soms denk ik dat ik de enige ben. Tussen 1983 en 1985 speelde hij 71 wedstrijden voor Ajax waarin hij 21 keer scoorde. Er zijn spelers die het minder hebben gedaan. Hij krijgt niet de waardering die bij hem past, omdat hij een voetballer voor liefhebbers was. Een briljante technicus die zowel links als rechts de bal zijn wil oplegde en beschikte over een verfijnde trap. Natuurlijk, hij was ook aartslui, verdedigde niet mee en leek soms te dromen in het veld. Flegmatiek, noemen trainers dat. Aad de Mos trok hem in de zomer van 1983 aan. Gasselich was na Heinz Schilcher de tweede Oostenrijker in dienst van Ajax. De middenvelder was al 27 jaar, maar zou in het team dat De Mos aan het opbouwen was een waardevolle rol kunnen vervullen. Ajax stelde in Europa al jaren niets meer voor, maar had zijn hoop gevestigd op een aantal uitzonderlijke talenten. Van dichtbij maakte Gasselich mee hoe de piepjonge Frank Rijkaard, Gerald Vanenburg, Ronald Koeman en Marco van Basten zich ontwikkelden tot aankomende wereldtoppers. In zijn eerste jaar speelde Gasselich meestal met Schoenaker en Koeman op het middenveld. De eerste keer dat hij me opviel was in de beroemde 8-2 wedstrijd tegen Feyenoord. In het Olympisch stadion speelde hij op 18 september 1983 een helft mee. Daarna ging ik hem volgen. Lette tijdens wedstrijden speciaal op hem. Ik raakte verrukt van zijn delicate passjes. Met links én rechts. Het leek zo gemakkelijk, maar ik wist hoe moeilijk dat was. Op elke training probeerde ik me immers te bekwamen in het schieten met links. Wat zou ik een gevaar voor de verdediging zijn als ik tweebenig was, prentte ik mezelf in. Ik droomde dat ik Gasselich was en mijn tegenstanders passeerde zoals hij. Het lichaam altijd in balans. Meester over de bal. Mijn ploeggenoten lachten me uit. Zij begrepen niets van mijn liefde voor Felix. Ze vonden Gas en Licht zoals ze hem gekscherend noemden, maar een speeltuinvoetballer. Bovendien was hij Ajacied - daar hadden de meesten sowieso al een hekel aan. Ik bleef Felix steunen, ook toen hij steeds vaker op de bank terecht kwam. Zelfs De Mos verloor zijn GASTCOLUMN door Christiaan Ruesink vertrouwen in hem. Hij was geen echte teamspeler. Nou en? Voetbal ontleent zijn schoonheid aan de individuele kwaliteiten van de spelers. Aan ploegen die als machines over het veld bewegen, heb ik altijd een hekel gehad. Ik ben een romanticus. Ik kan waardering opbrengen voor het gouden Ajax van Louis van Gaal, maar mijn hart klopt voor spelers zoals Ling, Gasselich en, nu, Dani. Altijd staan ze bloot aan dezelfde kritiek. Misschien heb ik daarom wel een zwak voor ze. Dan geniet ik extra als ze wél de lof krijgen die ze verdienen. Zoals in de eerste winter dat Gasselich in Nederland was. Zaalvoetbal was voor de Nederlandse profvoetballers nog een onbekend fenomeen. In Oostenrijk waren Hallenturniere al lang een succes. Gasselich bleek in de hal een sensatie. Hij was de enige die begreep waar de boarding voor diende en etaleerde schaamteloos al zijn kwaliteiten. 'Zie je nou wel, Gasselich is een prachtige voetballer,' riep ik uitdagend tegen mijn ploeggenoten, die enigszins besmuikt mijn gelijk moesten bekennen. De hardnekkigen onder hen bleven brommen: 'In de zaal, ja. Maar voetbal wordt in Nederland op een veld gespeeld.' Het was een hopeloze strijd. Gasselich zou altijd omstreden blijven. Eigenlijk vond ik dat ook wel best. Iedereen wilde altijd Cruijff of Van Basten 'zijn'. En ik wilde niet zijn zoals iedereen. Felix werd een geuzennaam. Nadat hij in oktober 1985 teruggegaan was naar Oostenrijk, raakte hij al snel in de vergetelheid. Soms riep ik hem in herinnering, maar steeds vaker keken mijn gesprekspartners me dan vragend aan. Gasselich? Wie is dat? Gelukkig kom ik nog steeds mensen tegen die hem wel van naam kennen. Een enkeling voelt zelfs dezelfde warmte voor hem als ik. Maar niemand kon me vertellen hoe het verder liep in het leven van Felix. Dus vulde ik dat voor mezelf in en zag ik hem genieten op een Weens terras van de vroege voorjaarszon. Totdat ik het januari-nummer van Ajax Magazine zag, met daarin een interview met Gasselich. Nu zou ik eindelijk te weten komen wat hij tegenwoordig doet. Maar het antwoord bleef uit. Zal ik de schrijfster Marcelle van Hoof bellen? Ik besloot eerst David Endt naar het antwoord te vragen. Hij wist het niet zeker, murmelde iets over trainer geworden bij kleine clubjes in Oostenrijk en woonachtig in een dorp. Nee, dat kon niet. Mijn Felix was te goed om zo zijn leven te slijten. Toch bleef de vraag prikkelen. Zal ik Van Hoof dan toch maar bellen? Stel dat Endt gelijk heeft. Wat dan? Ik belde. Van Hoof bevestigde het verhaal. Gasselich slijt zijn dagen als trainer van kleine Oostenrijkse clubjes en woont in een dorp. Soms moet je niet alles willen weten. AJAX MAGAZINE MEI 1999 77

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 1999 | | pagina 77