KATERN Jan Smit was de eerste keeper van Ajax die landskampioen werd. Een van zijn specialiteiten was het verwerken van corners, zoals hier tegen Willem II (14 april 1918, 2-0). mocht slechts één individu de bal met de handen beroeren, overigens wel nog over het hele veld. Vanaf 1898 mocht hij dat alleen op de eigen speelhelft doen en vanaf 1912 bleven de handtastelijkheden van de keeper reglementair beperkt tot het strafschopgebied. De eerste keepers maakten niet altijd even consequent gebruik van het recht om de handjes te laten wapperen. De voeten hadden vaak de voorkeur; het waren immers met name voetballers die onder de lat terechtkwamen. Het 'heiligdom' van de doelverdediger was aanvankelijk niet meer dan twee palen. Vanaf 1862 kwam er een lat bij, die niets meer was dan een gespannen touwtje. In 1890 werd de houten lat ingevoerd; een jaar later werd het open raamwerk voorzien van doelnetten. Alléén de afmetingen van het doel zijn altijd hetzelfde gebleven: de hoogte bedraagt acht Engelse feet> oftewel 2,44 meter. De breedte is driemaal de hoogte, oftewel 7,32 meter (acht yards). De in 1889 opgerichte Nederlandse Voetbalbond nam zonder aarzeling alle voorschriften van de Engelse bedenkers over, maar in de praktijk speelde in het begin van deze eeuw menige voetbalclub nog zonder doelnet. Cor Kist was op 29 september 1900 de eerste Ajacied die als doelman in zo'n 'tochtig hok' moest plaatsnemen. Tegen DOSB (2-1) werd Kist één maal gepasseerd. Foto: Collectie Ajax In zijn eerste jaren wisselde Ajax nogal eens van doelman. Henk Schutte, Arie Bottelier, Jan van Dodeweerd, Jan Pelser, Gerard Ziegeler, de meesten waren bij gebrek aan beter maar onder de lat gezet. Overigens niet allemaal: Schutte kwam er eerlijk voor uit dat hij graag keeper wilde zijn. Dat heeft de 'stakker' geweten ook: tussen 1902 en 1911 was hij min of meer de vaste Ajax- ballenvanger. Jan Schindeler was ook een doelman uit overtuiging, maar daar heeft Ajax weinig plezier van beleefd. In zijn debuutwedstrijd, op 22 oktober 1911 tegen Quick, werd hij maar liefst zes maal gepasseerd. Aangezien dit ook zijn laatste wedstrijd was als Ajax-doelman, heeft Schindeler met 'zes tegentreffers per wedstrijd' het slechtste gemiddelde uit de Ajax-historie. Keepers waren, net als de veldspelers, jong. Gerard Ziegeler was pas achttien jaar toen hij in 1911 in Ajax-1 debuteerde. Jan Smit, een ander groentje, was de doelman van Ajax' eerste landskampioenselftal uit 1918. Zijn sterke punten waren het verwerken van corners en het tijdig uitlopen. Met dat laatste was Smit misschien wel zijn tijd ver vooruit. Vliegende kiep Jan de Boer was een verdienstelijke middenvelder in de lagere elftallen van Ajax. Tijdens trainingen ging hij weieens in het doel staan. Toen in 1920 vaste doelman Jan Smit ziek werd, herinnerde trainer Jack Reynolds zich de trainingspartijtjes van De Boer en wees hem aan als opvolger. Dat deed De Boer zó goed dat hij op 28 april 1923 tegen België zijn debuut maakte in het Nederlands elftal. Nadien volgden nog vier interlands, waarna HFC-doelman Gejus van der Meulen De Boer verdrong onder de Oranje-lat. In 1925 liet De Boer plotseling weten dat hij genoeg had van zijn leven onder de lat. Hij beerde terug naar de lagere elftallen van Ajax, waar hij als veldspeler zou optreden. De resultaten met De Boers opvolger Jan van Heeswijk waren echter zo teleurstellend dat het Ajax-bestuur De Boer verzocht om toch weer onder de lat plaats te nemen. In januari 1926 keerde De Boer terug als Ajax-doelman. Tot 1933 bleef hij de vaste man onder de lat. Maar ook na 1933 was de deur niet helemaal in het slot gevallen: De Boer bleef nog twee jaar op afroep beschikbaar. In Gerrit Keizer had Ajax sinds het einde van de jaren twintig nog een getalenteerde doelman in huis. Er was een duidelijk verschil in de manier waarop De Boer en Keizer hun vak uitoefenden. De Boer was een sobere, betrouwbare doelman, Keizer een rustige, geniale, maar wispelturige keeper. Hij kon op het ene moment een schot uit de kruising tikken om een minuut later stokstijf te blijven staan op een rollertje. Keizer meende te kunnen zien waar de bal naar toe ging; de uitdrukking 'de bal naast het doel kijken' kwam misschien wel van hem vandaan. De term 'vliegende kiep' was in ieder geval op Keizer van toepassing. In 1929 had de Amsterdammer zich als groente- en fruithandelaar in Londen gevestigd. Hij ging als amateur bij Margate spelen. Nadat bij Arsenal de eerste twee doelmannen geblesseerd waren geraakt, vroeg de club Keizer om als stand-in te fungeren. Ajax' Engelse trainer Reynolds had goede verhalen over zijn doelman verteld. Keizer speelde in het seizoen 1930-1931 zeventien duels in het eerste van Arsenal. In één ervan won hij de Charity Shield, de trofee waar de landskampioen en bekerwinnaar ieder seizoen om strijden. AJAX MAGAZINE MEI 1999 171

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 1999 | | pagina 171