Vijfenzestig
Ik loop op de Middenweg, voorbij
hoveniersbedrijf Buunk in de richting van
Diemen. En het is alsof ik mijn ogen dicht
heb en droom, want ik zie aan de linkerkant
een woestenij. Middenweg 401 bestaat niet
meer. Een in zijn eigen ijzeren hengels
hangend hek markeert de plaats waar eens
de ingang Stadszijde van ons stadion lag. Ik
wil mijn blik afwenden maar ik moet kijken.
Achter het hek staat een kerel naast zijn
dragline. Hij steunt zijn voet op de
rupsband en zijn arm steunt op zijn knie. Hij rookt een shaggie en
kijkt terug. Laat het Park De Meer alsjeblieft snel verrijzen. Laat de
woningen groeien tot een mooie wijk die de glorie van het stadion
draagt opdat de aanblik er een is van leven. In plaats van deze
ondraaglijke kaalslag een wijk met plaats voor herinnering aan wat
er eens was, wat er eens leefde, wat er eens joelde en waar eens
liters zweet werden geplengd.
Ik wend mijn blik toch af. En waar draait die blik dan naartoe? Ja,
naar de overkant. En aan die overkant ligt, een beetje wees
geworden, Betondorp, als door een kasteelmuur afgeschermd door
de huizenkant met de even nummers van de Middenweg. De
toegangspoorten hebben namen als Brinkstraat en Veeteeltstraat.
Achter die huizenrij, dat weten we, ontlook het grootste Ajax-
talent ooit: Johan Cruijff. Maar in de kasteelmuur, vrijwel recht
tegenover de ingang Stadszijde, groeide een jongen op die minder
talent maar wel net zoveel zielskracht in zijn voetbal legde. In 1934
werd Bob Haarms geboren en hij woonde tegenover het
gloednieuwe Ajax-stadion. Elke dag van zijn leven zag hij dat
stadion dat de aantrekkingskracht van een magneet had. Hij vocht
zich naar de voetbaljeugd van de club en maakte kennis met de
straffe hand van trainer Reynolds. Wat Bobby, balletje wegtrappen
terwijl ik zei te stoppen en te luisteren? Wegwezen dan maar! En daar
ging Bob, met angst dat hij niet meer voor zijn duppie zou mogen
spelen. Gelukkig viel dat mee,maar de ongeschreven wet was
geleerd. Toen dat andere, hele grote talent in Betondorp werd
geboren, voetbalde Bob in de junioren. En vijf jaar later had-ie zich
via Ajax 2 naar het eerste elftal geknokt. Debuut in Ajax 1, in zijn
eigen stadion, in de Meer waartegenover hij woonde! Nee, geen
briljant debutantendoelpunt. Zo'n speler was Bob niet. Hij was een
offerende speler. Hard voor de tegenstander, stel ik mij niet-
wetend voor. Maar ook hard voor zichzelf, weet ik zeker. Verbeten
trek om de mond, nog even een tandje bij.
Lachen was voor later. Misschien, als er
gewonnen werd.
Tweeënzeventig wedstrijden in Ajax 1. De
eerste Europa-Cupwedstrijden van zijn
club. Eén doelpunt. Het lijkt niet zoveel
tussen het getallengeweld van de
CÖLMMN
door David Endt
foto Louis van de Vuurst
grootheden. Maar het staat er wel:
tweeënzeventig wedstrijden in het eerste
elftal van Ajax. Een zware blessure brak zijn
voetballerscarrière af. Maar hij kwam terug
in zijn Meer. Als adjudant-trainer. Hij
trainde de allergrootsten en onder de
allergrootsten. Hij leerde de jonge jongens
het vak, en ondersteunde met een verbeten
trek om zijn mond zijn coaches. Wat Cootje,
balletje wegtrappen terwijl ik zei te stoppen?
Wegwezen dan maar! Het mooiste vak van de
wereld is geen speeltuinwerk. Dat shirt, dat hemelsmooie shirt,
moest je verdienen. Dat leerde je van Bob.
Het leven kon ook mooi zijn. Na de wedstrijd brak de brede lach
over zijn gelooid gezicht. Als er gewonnen was. Wanneer er op het
Leidseplein-bordes een beker moest worden getoond aan
Amsterdam. Maar zijn hart brak toen Ajax zei hem even niet meer
nodig te hebben. Dat rood-witte hart, dat daar ergens onder die
ribbenkast moet zitten in de vorm van een Ajax-kop, zo'n
ouderwetse Ajax-kop, compleet met helm, brak, maar kon worden
gelijmd omdat de liefde onveranderd was.
1934 ligt vijfenzestig jaren ver weg. De kasteelmuur van huizen die
Betondorp aan de Middenwegkant beschermt, staat er nog steeds.
Maar in haar ogen spiegelt een kale vlakte. Woestenij op 401, terwijl
in de ArenA de stem van Bob rauw en dwingend tegen het beton
weerkaatst. Alsof-ie net begonnen is. In die stem ligt de
onvoorwaardelijke wil om te winnen. Op de training, in de
wedstrijd. Niet een paar wedstrijden, alle! Leeftijd speelt soms geen
rol. Het gaat om gedrevenheid, passie, volle overgave. Wakkerheid
van geest. Liefde. Hij houdt het zakie wakker, hij hanteert de
ongeschreven wetten, hij zweept de boel op, hij foetert verbetenheid
in de spelers en stroopt de mouwen op: om te winnen.
Op 8 maart werd die kerel die geboren werd tegenover Middenweg
401 vijfenzestig jaar.
Ik doe mijn ogen dicht en even zie ik mij in Park De Meer. Het
stadion is omgeven door woningen, de straten dragen de namen
van de voetbaltempels waar Ajax zijn grootste triomfen boekte. Je
voelt je er thuis. De bomenrij aan de kant van de Middenweg wuift
ruisend rust en vertrouwelijkheid naar de wijk.
Ik ga de hoek om, zie een pleintje. Een perkje met wat bomen, een
bank. Een eenvoudige houten bank. Er achter staat een man. Met
zijn linkervoet steunt hij op de bank en zijn hand steunt weer op
zijn gebogen knie. De man draagt een smetteloos pak, een jacquet.
Op het revers fonkelt een druppel van goud. Onder zijn rechterarm
klemt hij een boek met ongeschreven wetten. Het gelooide gezicht
is gesoigneerd, op de brillenglazen drijft het zonlicht. De schoenen
glimmen als een spiegel. Hij ziet er feestelijk uit. Ken ik die man?
Hoort die man in dat kostuum of eigenlijk in een trainingspak? De
man ziet mijn verwarring en een brede
glimlach breekt over zijn gezicht. Hij zegt
niets maar hij schuift zijn revers opzij,
genoeg om zijn bast te zien. Ik zie een Ajax-
kop, een ouderwetse Griekse Ajax-kop-met-
helm. De kop zwelt en knijpt samen, zwelt
en knijpt samen. Het is een hart. Bobs hart.
AJAX MAGAZINE APRIL 1999
47