zag me als de opvolger van
'Hans Kraay
Ruud Krol'
Kunstenaar Andy Warhol zei ooit: iedereen heeft het recht om minstens vijftien
minuten beroemd te zijn.' Voor een Ajacied duurt het aanzien meestal wat
langer. Meestal, want er zijn ook Ajacieden die niet verder komen dan één
kortstondig moment in de schijnwerpers. Ze mogen even aan het grote werk
ruiken, maar het blijft bij die ene wedstrijd in het eerste van Ajax. In een nieuwe
serie gaat Marcelle van Hoof op zoek naar die eendagsvliegen. In deel 1 spreekt
ze met Ronald Klinkenberg, op 13 maart 1977 tegen VVV goed voor 45 minuten
Ajax 1: 'Achteraf kun je zeggen dat ik gewoon niet goed genoeg was, maar in
mijn tijd stelde de jeugdbegeleiding van Ajax niet veel voor. Je werd aan je lot
overgelaten.'
Het verhaal van Ronald Klinkenberg
begint als dat van zoveel talentjes bij Ajax.
'Ik werd uitgenodigd voor een
proefwedstrijd. Zestien was ik. Ik speelde
bij UW in Utrecht, waar Marco van
Basten ook heeft; gevoetbald. We waren
met tachtig jongens bij Ajax. Na een aantal
schiftingen bleven er vijf over, waaronder
Simon Tahamata en ik. Dat was vóór het
seizoen 1972-1973. We werden neergezet
bij de A-jeugd, maar Simon kreeg al snel
dispensatie om bij de B-jeugd te gaan
spelen, zo ontiegelijk klein was-ie. Jan van
Daal, Dirk de Groot en Bobby Haarms
waren mijn trainers bij Ajax.'
Klinkenberg typeert zichzelf als een heel
aanvallende linkermiddenvelder. 'Stijf
links. Snel, technisch, met overzicht en ook
in dienst van het elftal spelend.' Een soort
Arnold Mühren dus, maar als die
EENPAS SVLIESEN
door Marcelle van Hoof
foto's Yvonne Witte
vergelijking gemaakt wordt, moet het
Klinkenberg van het hart dat die 'wel
extreem goed' was. 'En hij schuwde het
fysieke een beetje en dat deed ik niet. Aan
het einde van de periode bij Ajax was ik
meer omgevormd tot een linkerverdediger.
Dat was ook de positie die Hans Kraay
voor mij in gedachten had bij het eerste
elftal. Hij zag me als de opvolger van Ruud
Krol. Maar Krol bleef maar en Kraay
vertrok na een jaar. Ajax zat een beetje in
verval. Dat was een beetje mijn pech. Het
boterde niet helemaal. Veel spelers
kwamen en gingen. Jan Mulder was er,
Willy Brokamp. Spelers tegen wie wij
opkeken, maar zo'n Brokamp was nou niet
bepaald de man van een enorme
trainingsintensiteit. Hij kwam er als
Limburger en gedroeg zich als Limburger.
Hij was een topper maar hartstikke lui op
de training. En daar moest je dan als
ambitieuze jeugdspeler soms mee trainen.
Dat was moeilijk.'
Nummer 31
Klinkenberg onderschrijft het beeld dat de
jeugdopleiding van Ajax in de jaren
zeventig stukken minder professioneel was
in vergelijking met nu. 'Er werd eigenlijk
pas gescout als je er al met tachtig man
rondliep. Dan moest je door bepaalde
zaken opvallen. Dat lukte. Ik mocht zelf
beslissen of ik naar Ajax wilde komen.
AJAX MAGAZINE OKTOBER 1998