-:j
Samen met zijn moeder en zijn zus was hij
naar de winkel gegaan. Zijn zus voor een
turnpakje, hij voor het tenue van zijn
dromen. 'Het kleine Ajax'.
Hij had het shirt onmiddellijk
aangetrokken. Onderweg naar huis keek
hij trots in elke winkelruit. Overal liep hij
met hem mee. Thuisgekomen had hij zijn
voetbalbroek en kousen erbij
aangetrokken. Hij voelde de verandering
bij iedere beweging. Nadat zijn moeder
ook de veters van zijn voetbalschoenen had
gestrikt, was het compleet.
Een tijdlang stond hij ademloos voor de
grote spiegel. Oog in oog met de voetballer.
Eindelijk. Hij probeerde te kijken zoals
voetballers kijken, op de voetbalplaatjes.
Armen over elkaar, wenkbrauwen op
verbaasd, mond op boos.
Hij begreep nu waarom ze dat deden. Dat
zag er indrukwekkend uit. Daar won je niet
zomaar van. Hij hurkte, als voor de
elftalfoto. Een hand op de knie, de andere
losjes op de grond. Het was moeilijkje
mond op boos te houden als je gehurkt zat.
Kwestie van oefenen.
Op het bed van zijn ouders ging hij wat
keepersoefeningen doen. Hij gooide een
sokkenbolletje tegen de muur en dook het
uit de lucht voor het op bed kon vallen.
Dat ging ook al een stuk beter in zijn
nieuwe shirt.
Hij had handschoenen nodig. Dan zou hij
er helemaal nooit meer een doorlaten.
'Henkie, schiet mij nog even in.'
Hij gooide het sokkenbolletje zo hard hij
kon tegen de muur en dook het
schreeuwend achterna. 'En plaats houden!'
De straten waren verlaten. Zaterdag allang
voorbij. De zondag nog niet begonnen. In
het parkje hadden de houtduiven de stilte
voor zich alleen. Ochtenddauw glinsterde
op het gras. De zon nog niet warm genoeg
om de lichte nevel te verjagen.
Waar bleven ze toch? Zelfs Hein was er nog
niet.
In volledige voetbaluitrusting stond hij, bal
onder de arm, te wachten. Zijn shirt nog
vies van de vorige dag. Vanmorgen uit de
wasmand gevist.
Hij gooide de bal op en probeerde hem
hoog te houden. En nog maar 'ns. Hij
wipte de bal op.
Een..., twee..., en drie..., enne... vier..., en...'
Met een sliding wist hij de bal nog een
vijfde maal te raken.
'...Vijf!'
Uitgelaten rende hij achter de bal aan, die
meters verderop onder een geparkeerde
auto was gerold.
Waar bleef Hein toch? Hein was zijn beste
vriend. Altijd waren ze samen. Behalve als
er ijs lag. Als er ijs lag werd er niet
gevoetbald. Hein ging dan schaatsen. Hij
vond het verraad. Als je ging schaatsen was
je geen echte voetballer. Achter de ramen
had hij staan mokken tot het voorjaar weer
begon. Tot de sneeuw verdween en het
gras, dat zo graag door hem bevoetbald
werd, weer van hem was. Groen, niet wit.
De boom de linkerpaal van het doel, de
AJAX MAGAZINE OKTOBER 1998