Het resultaat van de partij, 1-0 verlies, doet
er niet toe.
Daarna gaat het richting Narija, een dorpje
dat dertig kilometer buiten Kaduna ligt.
Vader Babayaro heeft er een ranch waar hij
rijst verbouwt, maïs en plantaardig ei, een
naar aubergine smakende groengele
tomaat. Hij heeft ook een veestapel van
drieduizend koeien. Maar vader Babayaro
praat slechts over één ding: voetbal. Hij
ratelt als een repeteergeweer over spelers,
leeftijden, wedstrijden. Als hij over zijn
mobiele telefoon het bericht krijgt dat
Zuid-Afrika de finale van de Afrika Cup
heeft verloren, glimlacht hij tevreden.
Serves them we//,'zegt hij.
Twee jaar geleden organiseerde Zuid-
Afrika de Afrika Cup op zijn grondgebied.
Nelson Mandela, de president, beweerde
dat zijn land niet kon instaan voor de
veiligheid van regerend kampioen Nigeria.
De Nigeriaanse autoriteiten waren
verbolgen: het was een linke streek van
Mandela de terechtstelling van schrijver en
mensenrechtenactivist Ken Saro Wiwa op
die manier onder de aandacht te brengen.
Nigeria weigerde in die omstandigheden
aan de Afrika Cup deel te nemen. Zuid-
Afrika won de beker. En de Afrikaanse
voetbalbond schorste Nigeria voor vier
jaar. Gelukkig, zegt vader Babayaro, is er nu
de zege van Egypte op Zuid-Afrika. 'Zullen
ze misschien eindelijk hun grote mond
houden.' De finale was overigens bijna
nergens op de televisie te zien. Officiële
reden:Power failure -
elektriciteitsschaarste.
Amokachi
Onderweg lopen we even aan bij het
Kaduna Government College, de
kostschool van de jonge Daniel Amokachi.
Vijftig leraars verzorgen de opleiding van
vijfduizend jongens en meisjes in smoezelig
uniform. Verschoten witte hemden
gecombineerd met rafelige blauwe broeken
en rokken. Jazeker, de directrice herinnert
zich Daniel nog. Ze heeft hem nog zelf
rekenles gegeven. 'Een heel beleefde jongen.
Keurig. Correct. Kwam altijd zijn afspraken
na. Beslist een verstandige leerling.' En of
we haar nu willen verontschuldigen. De
timmermannen hebben een hoop werk in
het trappenhuis.
Via de Garba Lawal-straat verlaten we de
stad voor het Afrikaanse platteland. Ook
hier wemelt het van de voetbalveldjes. De
spelertjes zijn kinderen van een jaar of vijf
die het grootste deel van de dag bakstenen
vervaardigen uit klei. In elk dorp lopen
kinderen en ouderlingen te hoop. 'Salem
Aleikom Babayaro,' schreeuwen ze in de
hoop dat het raampje opengaat en de
manna over hen nederdaalt. Een vrouw
komt op de wagen toegelopen, een baby op
haar arm.Ogbaroept ze. 'Wijze man, ik
heb een verhaal voor u. Dit is mijn zoontje
dat ik ook Babayaro heb genoemd. Naar u.'
Vader Babayaro graait diep in zijn zakken.
- 'Dank u, Ogba.'
Op zijn ranch pleegt vader Babayaro, de
mobiele telefoon in de aanslag, overleg met
enkele Fulani. Fulani zijn een
nomadenvolk waarop de tijd geen vat heeft
gehad. Grootgrondbezitters als vader
Babayaro laten hen de veestapel hoeden. In
ruil krijgen de herders een stuk
landbouwgrond voor vruchtgebruik.
'Hebben ze bij jullie ook koeien?,' vraagt
vader Babayaro, op verzoek van de Fulani,
aan zijn buitenlandse gezelschap. Het
bevestigende antwoord stelt de mannen
gerust. Velen hebben nog nooit een blanke
gezien, laat staan eentje met een magic box,
een fotograaf.
Vader Babayaro noodt ons naar binnen
waar hij zonder verpozen over voetbal
vertelt. Hij bezweert met de hand op het
hart dat hij geen profijt heeft van de
transfers van zijn jongens naar het
AIAV AA A r. A 7 I M P IIIMI 144» 85