wijze de lezer op het verkeerde been wil zetten. Ik herken hier althans een zeer ongeoefende hand. Stanley Menzo? Verbaast me niet echt. Ik heb eens in een tv-programma met Stanley Menzo gezeten. Een beschouwelijke man, iemand die behoefte heeft aan discussie. Die Duitsland-haat is overigens iets wat enorm wordt opgefokt, vooral door de media. Mensen geloven het nog ook. Ik vond het in 1974 verschrikkelijk dat we van Duitsland verloren, maar dat had niets met anti-Duitse gevoelens te maken. Het was het zoveelste anti-Gods-bewijs. "Zie je wel dat God niet bestaat, anders hadden we die wedstrijd toch gewoon gewonnen?" Het was niet eerlijk: Nederland had dat toernooi moeten winnen. Neemt niet weg dat er in Nederland een lange traditie bestaat van anti-Duitse gevoelens - vanaf de Middeleeuwen tot nu. Nederland is dat kleine staatje aan de rand van het vaste land. Na de Tweede Wereldoorlog is het voetbal in dat spoor getrokken. Sinds het EK van 1988 gaan Duitsland-haat en het Oranje- of wij-gevoel hand in hand. Een de aandacht op vestigden dat de Nederlandse literatuur uit de Middeleeuwen meer omvat dan Reinaert de Vos, Beatrijs en 'abele spelen'. Generaties studenten Nederlands weten dankzij Pleij dat de middeleeuwse mens, net als iedere twintigste eeuwer, een bovenmatige honger had naar seks, lol, zuipen en vreten. Met zijn even vlot als prettig geschreven cultuurhistorische studies als Het gilde van de Blauwe Schuit (1979), De sneeuwpoppen van 1511 (1988) en Dromen van Cocagne (1997) heeft Pleij al sinds geruime tijd een groter, niet college-lopend publiek aan zich gebonden. Behalve studies op zijn vakgebied schreef hij onder meer een roman Zandgrond1994), twee essaybundels Het Nederlandse onbehagen 1991; Hollands welbehagen, 1998) en was hij (mede-)samensteller van de Teleac- cursus Sprekend over de middeleeuwen en de Avro-serie Wij Nederlanders. In het 'voetbaltijdschrift voor lezers' Hard Gras schreef Pleij vorig jaar over zijn korte profcarrière bij voetbalclub 't Gooi. 'Ik werd als voetballer enorm overschat. Mijn voornaamste kwaliteit was mijn omvang.' Ik heb het óude Ajax nog gekend! Daar kun je nu om lachen, jongeman, maar 't was de tijd van Pietje en Johan: die goeie oude tijd van vorm én vent!' (Nico Scheepmaker, 'Het oude Ajax', in: De Gedich ten, 1991) RA: 'Jan Kal? O, Nico Scheepmaker. Nu ja, ik heb het oudere Ajax inderdaad gekend. Begin jaren zestig ging ik voor het eerst naar Ajax. Peet Petersen was linksbuiten. Ik heb het debuut van Johan Cruijff in Amsterdam gezien. Najaar 1964. Als ik het goed heb was dat tegen PSV. Piet Keizer was in die jaren een persoonlijkheid. Zijn duistere, ondoorgrondelijke kant trok me aan. Niettemin: Cruijff was de grotere voetballer. Iedereen zag dat. Cruijff wist, in tegenstelling tot Keizer, wat hij met een bal zou doen al voor hij werd aangespeeld. Keizer speelde wedstrijden waarin hij twee of drie acties ondernam; daaruit sprak dan wel vaak een briljant inzicht. Cruijff was voortdurend aanwezig.' HP: 'Het ging om Cruijff. Het aparte, de grootsheid van Cruijff werd door iedereen herkend. Wie wilde laten zien écht verstand van voetbal te hebben, mijn vader bijvoorbeeld, wees op het genie van Keizer. Als ik er nu op terugkijk vind ik het wel leuk, maar toen vond ik dat chagrijnige en tegendraadse van Keizer buiten het veld een beetje ongepast.' 'Nederland-Duitsland was in '74 de verloren finale waar nog vele Nederlanders van balen. In '88 werd deze finale in Hamburg rechtgetrokken door Oranjespelers die renden en als leeuwen vochten. Heel Nederland stond van vreugde op zijn kop, de leeuw had eindelijk de adelaar opgeslokt. (Stanley Menzo, in: Nederland-Duitsland voetbalpoëzie, 1989) HP: 'Het kan zijn dat de dichter op subtiele AJAX MAGAZINE JUNI 1998 223

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 1998 | | pagina 223