door David Endt illustratie Thijs Damsma
Toegegeven, hét blauw-wit stond goed.
Fris, krachtig, helder en doortl^en^. Als\
zuiver Zweeds ber^ater. Dat blauw-wit
was het blauw-wit van ÏFK Götebörg dat in
Zweden een koosnaam heeft: Anglarna
:len dus. Met de Engelen had hij
kampioenschappen gewonnen en ifeet de
"Engelen had hij de UEFA Cup veroverd.
Stefan Pettersson was zijn naam en
aanvaller was zijn beroep. Een Targef&m?
het aanspeelpunt in de spits.
In de zomer van 1988 kwam Stefan
Pettersson naar Ajax. De eerste wed
was een vriendenmatch. Ajax oefende op
de Buiksloterbanne tegen de Volewijckers
en alle ogen waren gericht op die
Scandinaviër die voor het eerst ifr-d
witte wateren zwom. Het viel niet te
het viel he-le-maal niet tegen. Tja, het
waren de Volewijckers maar, 9-0, een
makkie. Maar talent en kunde is onder alle
omstandigheden zichtbaar. Stefan
Pettersson, met rossige lange haren langs
een gezond gezicht, maakte er vijf" Een
schutter? Nee, geen schutter, niet eentje
van het zuiverste water. En ook gj
dribbelaar. Pettersson kaatste, liep gaten
open, speelde anderen vrij, liet iich
terugzakken op het middenveld en toonde
al doende zijn voetbalintelligentie.
Ontwapenend was zijn lach, intrigerend
zijn serieuze blik, imponerend zijn niet
aflatende inzet, vrolijk makend de
schittering in zyn lichtblauwe ogen.
Het is eenmysterieuze chemie die ervoor
zorgt dét er snel een band ontstaat tussen
ddwoetballer en de supporters. Er zijn
Spelirs die al vele jaren in hetzelfde shirt
spelen maar geen vat krijgen op het
supfMrershart. En er zijn spelers die aan
een ö|gj)pslag door het net op de
si in plaatsjongens en -meisjes genoeg
heb! >e* voor de eed van eeuwige liefde.
StefanPettersson had dat. In alle opzichten
wa sdie rooie Zweed een teamspeler en hij
ra^oeteen een Ajacied en dat zongen de
fans ti it volle borst: 'Een échte Ajacied!'
Hij had geen uitbundig vertoon nodig,
Pettersson was wie hij was, helemaal
zichzelf en dat was voldoende. Hij had
^respect en daardoor affectie met de
trouwsten van de aanhang. Voor hem was
het zetten van een handtekening nooit te
veel. Poseren met opa's kleinkind, een
schuchtere scholiere of met stoere F-siders
was geen moeite.
Zijn mens-zijn bepaalde voor een flink deel
de beantwoorde liefde, maar de
begaafdheid was de basis. Intelligent
ontving hij de bal, schermde die af, kaatste
terug op Bergkamp, Jonk, Ronald de Boer,
Willems, Litmanen. Lichaam tussen man
en bal, wegdraaien van de verdediger, soms
naar rechts, soms naar links. Te vaak
misleidde hij de stoppers en dus kwam de
tegenmaatregel. Schoppen van achteren
van duistere defensiemeesters die hem, de
goudeerlijke Pettersson, de ziekenboeg
intrapten. Dertien centimeter lang de
operatie-snee in zijn knie. Eindeloos het
herstel. Lange dagen aan de zijde van Bob
Haarms, lange weken van stille
AJAX MAGAZINE MEI 1998
vooruitgang, lange maanden van hoop. En
de comeback in het rood-witte water,
begeleid door het hartverwarmende lijflied
vanaf de tribune. 'Wie kent hem niet!'
Koppen, schieten, draaien, scoren, passen.
Strijden. Het ritme van zijn loop, de voeten
een beetje naar opzij, paste in de stroom
van het water waarin hij zich bevond en
waarin hij zich prettig voelde.
Nooit loeide de verontwaardiging zo
scherp als in de kreet van het publiek op 13
mei 1992. Veertigduizend Ajacieden zagen
hoe Torino-speler Policano vuil en
gefrustreerd de arm van de zo zuivere
Pettersson kraakte. Maar met die arm in
een mitella tilde hij daarna zijn tweede
UEFA Cup omhoog. Tintelende zuiverheid
in zijn ogen, trotse houding, échte
blijdschap die hij deelde met zijn fans. 'Wie
kent hem niet!'
Twee jaar later besloot hij met tegenzin van
Held weer Engel te worden.
Nooit eerder kreeg een Ajacied een mooier
en warmer afscheid. Het stadion stond in
lichter laaie van emotie want een echte
Ajacied ging weg, terug naar het blauw
witte Gotenburg. Te vroeg? Misschien.
Maar al reisde hij terug naar zijn land, uit
de harten van de fans verdwijnt hij nooit.
Het werk van Thijs Damsma is te
bezichtigen bij Galerie Peter Bax,
Singel 82, 8601 AM Sneek
181