I
1
Sport
verbroedert
door Rick de Leeuw
Gerard Boenders was zijn enige vriend. Samen maakten ze ruzie
met Zwaag en Dijksma. Tot ze het met elkaar moesten opnemen
tegen de leraren in wat bekend stond als De Wedstrijd. Samen
streden zer voor zoete wraak, en opeens begreep hij hoe het in
het Nederlands elftal moest voelen. Een kostschoolverhaal.
.i i
m'
1 '""•'t
."i1 u -■
Februari liep op zijn eind. De herinnering
rter was nog levendig. Maar de
1 scheen al dagen en kondigde brutaal
lente aan.
ij keek op zijn horloge. Ruim anderhalf
njur onderweg. Bij een bankje langs de weg
stopte hij. Trok zijn jas uit, zette zijn fiets
op de standaard en ging zitten. Nog een
kwartier en hij was er.
Hij dacht terug aan vanmorgen. Ze hadden
weer eens ruzie gehad, zijn oom en tante
en hij. Hij woonde sinds begin september
bij ze in huis. Maar van harte ging het niet.
Door de week zat hij op kostschool, in de
weekends bij hen. Het kon eenvoudig niet
anders, dat wisten ze alledrie. Hij ontliep ze
zoveel mogelijk.
'Zo, woon je hier nu nog steeds?' had zijn
oom op verwijtende toon gevraagd toen hij
vanmorgen de woonkamer binnenliep.
'Ja, we zien je zo weinig,' had zijn tante er
mierzoet aan toegevoegd. 'Of vind je het
hier soms niet leuk meer?'
Hij was woedend het huis uitgelopen. Had
geschreeuwd dat het zelfs op kostschool
leuker was. Zijn oom had hem nageroepen
dat hij daar dan maar naartoe moest gaan.
'Het is hier geen hotel.' Met zijn tas
achterop was hij op weg gegaan. In de tas
schone kleren voor de komende week, de
vuile was nog het enige dat hem met zijn
oom en tante bond.
Hij stond op, propte zijn jas onder de
snelbinders en fietste verder. Het rook naar
pasgemaaid gras; de geur van voetbal. Dit
was het eerste seizoen dat hij geen lid van
een club was. Mocht niet van zijn oom.
De zondagmiddagen waren lang zonder
wedstrijd. Op kostschool voetbalde hij elke
dag, maar dat was anders. Op de club
waren de vrienden uit zijn elftal ook de
vrienden uit zijn buurt geweest. De buurt
waar hij vroeger woonde. In het stadje van
zijn oom en tante kende hij niemand.
Hij ging langzamer fietsen. Daar was de
poort al. En voorbij de poort de lange
oprijlaan naar de kostschool. Het dichte
struikgewas aan weerszijden van de
oprijlaan wierp zijn schaduw over het
asfalt. Hij nam de laatste bocht bijna
stapvoets en hield stil op het houten
ophaalbruggetje. Het gebouw doemde voor
hem op als een voorwereldlijk dier: het
ronde dak van de kapel zijn gekromde rug,
de flanken van de voorgevel zijn klauwen,
de hoge vensters zijn loerende ogen en de
ingang zelf zijn allesverslindende muil.
En hij de weerloze prooi.
Even overwoog hij te keren.
'Even een stukje fietsen.' Dat deden zijn
oom en tante wel eens, na het eten.
Belachelijk. Snel zette hij zijn fiets in de
stalling en liep het internaat binnen. Zijn
tweede huis. Of was het zijn eerste? Deze
week zou hij proberen het hier leuk te
vinden. Hij verdacht sommige jongens
ervan het hier echt naar hun zin te hebben.
Hoe deden die dat toch?
Hij liep door de eindeloos lange gang.
Gebouwd voor de statige tred van
godsvruchtige paters die in vervlogen
tijden jongens zoals hij klaarstoomden
voor het priesterambt. Met harde hand.
Hij ging langzamer lopen. De weerkaatsing
van zijn voetstap viel nu gelijk met zijn
4 "7