Na de finale in Wenen,
1995. Van links naar
rechts: Hans Melissen,
Rimko Haanstra, Johan
Cruijff, Bert Haanstra
en Jaap Stobbe.
hem weer mee naar toe kreeg. Onderweg
kreeg ik er spijt van dat ik hem overgehaald
had. Hij zat met zijn schouders
weggedoken in zijn grijze regenjas en hield
twee handen voortdurend aan het
dashboard. Hij probeerde de route in zich
op te nemen voor het geval hij eens alleen
naar het nieuwe stadion zou moeten
reizen, maar al snel gaf hij de moed op. Hij
Foto: Bart Sorgedrager
haalde het verharde plastic seizoenkaartje
tevoorschijn en hield dat al vele kilometers
voor het nieuwe stadion in de aanslag. Hij
mompelde wat voor zich uit. Jammer dat
het niet meer in de Meer was, begreep ik
uit zijn woorden. Ik probeerde voorzichtig
het argument van de onafwendbare
vooruitgang erin te gooien, maar zijn
simpele vraag of vooruitgang ook
automatisch verbetering inhield durfde ik
niet te beantwoorden.
Bert was moeilijk ter been en vanaf de
parkeerplaats naar het stadion liepen we
gearmd. Er stond een lange rij voor de
draaihekjes en ik zag weer de nachtmerrie
opdoemen van de openingswedstrijd. Na
het passeren van de tourniquets werd Bert
Haanstra door een of andere flapdrol van
zeventien in een veel te grote blauwe jas
gefouilleerd! Met bange ogen en zijn mond,
waar zijn snor de laatste jaren droevig
overheenhing, half open liet hij de handen
van die puber onder zijn jas komen en zijn
lijf bevoelen op zoek naar wapens. Ik
kwam net even te laat door de controle en
kon mij niet meer beheersen. Welke gek
haalde het in zijn hoofd deze man, dit
symbool van rechtvaardigheid en
clubliefde te fouilleren. Ik werd meteen
vastgegrepen door een andere stoere
vetmassa van even in de twintig, die mij
ogenblikkelijk weer naar buiten wilde
gooien. Ik koos de wijste weg, om Bert niet
Drie trouwe tribuneklanten, Rimko Haanstra, Hans
Melissen en Bert Haanstra. Het pootje van
Melissens zonnebril is reeds gesneuveld in het
strijdgewoel.
alleen achter te moeten laten en probeerde
op fatsoenlijke toon deze mensen het
krankzinnige van de situatie in te laten
zien.
Toen we door mochten lopen, begon een
zware klim naar boven. Onderweg moest
Bert zeker een keer of tien stoppen om
extra adem te halen. Ook nu weer stonden
er lange rijen voor de paar
toegangspoortjes, maar deze keer werden
we niet binnenstebuiten gekeerd voor we
naar boven mochten klimmen.
Tijdens de wedstrijd keek Bert veel om zich
heen, naar het dak, de mensen achter hem,
dan weer naar zijn nagels. Hij zei dat hij
het wel een mooi stadion vond, maar hij
sprak duidelijk boven zijn hart uit. Er was
weinig overgebleven van de levendige man,
die hij in de Meer altijd was. Nog één keer
moest hij lachen toen een buurman riep
dat Barry Hulshoff zich warm liep langs de
lijn. Bert keek op en vroeg: waar? De man
wees op de grootste miskoop die Ajax ooit
gedaan heeft: Champy, de mallootpop
waar ze zich in Bobbej aanland nog voor
zouden schamen.
Na afloop wilde hij zo snel mogelijk weer
naar huis en dat had ik in al die jaren nog
nooit meegemaakt, op de wedstrijd Ajax -
FC Den Haag na, ooit in het Olympisch
stadion gespeeld en smartelijk door Ajax
verloren.
Als we vlak voor zijn dood nog wel eens
het onderwerp Ajax probeerden aan te
roeren, keek Bert alsof we het hadden over
een paradijs heel ver weg. Hopelijk is hij nu
in dat paradijs: altijd Ajax en altijd winnen!
AJAX MAGAZINE FEBRUARI 1998