door David Endt illustratie Thijs Damsma
Meeuwen zie je het hele jaar, maar ze
vallen niet op. Het minst in de zomer, dan
rusten ze. Waait de herfst, donkert de
winter of lie ht de lente, dan zijn ze bezig.
Altijd acpef. fleugelklappend landend op
dukdalf, droom-zwevend langs de daken,
cirkelfnd rondde schepen, scheer-
vluchtend boven het water loerend op
prooi, krijsend op de dakrand, alert om het
brood te veroveren. Ze zijn overal, steeds
onderweg. Opvallend onopvallend.
In 1976 streek er een meeuw neer in De
Meer. Hij was als alle andere meeuwen.
Niet opvallend, een één-van-de-velen -
meeuw, die door het bontere gevogelte van
het stadion werd gedoogd. Hij was er en
men wist eigenlijk niet goed te zeggen of
hij er wel of niet bij hoorde. Men zou wel
zien.
Deze meeuw heette Schoenaker, Dick
Schoenaker. Hij kwam oorspronkelijk uit
Ede en hij had voor Wageningen en voor
De Graafschap gespeeld. Clubs zonder rijk
charisma dus, passend bij een meeuw. Hij
was al vierentwintig en toch onbekend.
Men hield er rekening mee dat deze
onopvallende vogel tot het brede
gezelschap snel vergeten passanten zou
behoren.
Deze meeuw die neerstreek, met zijn
schutkleur van blond en van bleek en van
bescheidenheid, voedde zich met de tips
van de bonte vogels. En in de negen jaren
dat hij voor Ajax speelde, kreeg hij een
hevig rood-witte kleur. Zelfs dat ging
ongemerkt, zowel voor hemzelf als voor de
toekijkers die hem kilometers zagen
afleggen en hem daarom al gauw als een
'zwoeger op het middenveld', een
'karaktervolle werker' of een 'noeste
arbeider met conditie' bestempelden.
Welja, Dickie kon zwoegen en hij had geen
moeite zich voor anderen weg te cijferen
en hij was een karaktervolle werker en hij
bezat een fantastische conditie. Allemaal
heel erg waar, heel goed gezien want
overduidelijk. Maar Dick Schoenaker had
meer. Zijn hart stond open voor het Ajax-
schap en hij werd Ajacied, een echte, uit
Ede.
In zijn eerste jaar zag ik hem op en neer
daveren op het middenveld.
Zweetdruppels en intuïtie. Zes doelpunten
kwamen er van zijn voeten en van zijn
hoofd. Meer dan acceptabel voor een
dienende middenvelder. Als hij dat aantal
zou kunnen herhalen in het volgende
seizoen dan... Maar Dick maakte er meer,
steeds maar méér. In één jaar zelfs vijftien,
topscorer van Ajax. En hij maakte ze mooi
hoor. Het is al een speciale kwaliteit om
tijdig ter plekke te zijn om het brood dat
doelpunt heet te veroveren. Schoenaker
maakte ze niet alleen functioneel en sober
maar vaak heel mooi. Hij kon de bal
verwoestend volleyen. Zijn lichaam boog
zich dan naar een andere balans, de armen
en het schietbeen horizontaal in eikaars
verlengde en pats, daar raakte hij de bal vol
in het hart. Terwijl zijn lichaam de
beweging afmaakte als was hij een
tennisser, ranselde de bal het net. Tegen
Strassbourg, tegen PSV, tegen PEC. En hij
kon zijn kop er tegen zetten, van dichtbij
of van veraf. Prachtig zweven kon die
meeuw. Een doelpunt in glijvlucht als
scherend over water tegen FC Twente,
tegen AZ, tegen NAC; de maker landend in
de kleiige bodem van de Meer met de
vleugelpunten al in triomf omhoog en
lachend naar de camera's. Na de
doorgekopte hoekschop-bal was
Schoenaker opeens opgevlerkt bij de
tweede paal. Een kort knikje en goal.
En wanneer hij over rechts of over links de
vleugelplaats overnam, kon je, als je wilde,
zijn balvoer-techniek zien. De voorzet bij
de eerste paal, voorzet bij de tweede paal,
voorzet op de zestien: klaar is Geels.
Altijd actief. Aanspeelpunt, bal-afpakker,
bij-sluiter, assistent-van-libero,
doelpuntmaker, aanjager, zekering,
diepganger, lijnredder. Negen Ajax-jaren
lang met dat voor een ogenschijnlijk
onopgemerkte middenveld-meeuw zo
gekke nummer elf. Herfst, winter, lente.
Rustend in de zomer.
Schoenakers onmisbare onbaatzuchtigheid
maakte hem tot een oogappel van de
staanplaatsbewoners en hij kreeg van
hogerhand een blauwe band om zijn
linkervleugel. Hij voedde de nieuwe
kleintjes met tips. In 1985 vertrok hij. Het
Ajax-werk was klaar maar het lukte hem
niet elders een nieuw nest te bouwen. Hij
vloog terug naar zijn shirt. De meeuw uit
Wageningen en Doetinchem die eigenlijk
uit Ede kwam, was een Amsterdamse
meeuw geworden.
Het werk van Thijs Damsma is te
bezichtigen bij Galerie Peter Bax,
Singel 82, 8601 AM Sneek
AJAX MAGAZINE FEBRUARI 1998
211