Telegram
Gastcolumn
Op 25 april 1967 stond ik rond 15.30 uur in een keuken.
Vermoedelijk waren er die dag meer mensen die in een
keuken stonden, maar niemand stond er met een lachende man,
zijn nerveuze zoon en met een plan zoals wij drieën dat hadden.
Mijn opwinding was groot.
Het was zo'n typische tuinstadverdieping in Amsterdam. Uit het
raam had je een smakelijk uitzicht op een dijk waaroverheen auto's
snelden, de Cornelis Lelylaan. Het was een van de eerste zonnige
dagen van het jaar. Groot was mijn opwinding, niet om die dijk,
niet om de zon en eigenlijk ook niet om de lachende man, vader
van mijn schoolvriendje David. Weliswaar bewonderde ik de
lachende man onvoorwaardelijk, want van hem ging een gerucht:
hij had een boek geschreven. Een boek! En toch kon die man daar
door Egbert Jan Riethof
Foto: Jan Mua
gewoon maar tegen dat aanrecht staan, in een burgermanskeuken
zoals wij die thuis ook hadden.
Even daarvoor, in zijn duistere werkkamer, had ik hem ademloos
gevraagd of het waar was van dat boek. Hij vond die vraag
vermakelijk, hij bleef maar lachen met nu en dan een hoog geluid,
en wees me op een dik boek. Het was gekaft in een soort
beschermend stofje. Er stonden erg veel kleine lettertjes in.
'Allemaal van u?,' Hij hield niet op met lachen.
De opwinding in de keuken gold echter iets anders. Het ging om
een uniek idee dat alleen maar kon komen van een lachende,
aardige man die een boek had geschreven. Johan Cruijff was
immers die dag jarig. David en ik hadden de hele schooldag in een
roes verkeerd. Wij waren dertien, hij werd twintig. Wij geloofden
in hem. Niets had hij nog gedaan om ons de liefde voor hem te
bemoeilijken. JC leende zich in 1967 voor de puurste idolatrie.
De lachende man sprak veel. Met mooie woorden, overdreven
netjes uitgesproken, vond ik. Als ik later liederen van 'Kinderen
voor kinderen' hoorde, moest ik altijd aan hem denken: dezelfde r.
Later zou Enno Endt het Bargoens woordenboek (Bargoens
dieventaal) samenstellen. Daar in die keuken stelde hij voor Johan
Cruijff, Weidestraat 37, een gelukstelegram te sturen.
Bewonderend keek ik naar hem op. Kon dat? Kon hij dat? Jazeker.
Hij praatte en lachte maar door. Vermoedelijk, zo stelde hij, zou
Cruijff onmiddellijk ontroerd contact met ons opnemen. Zoiets
had de jongen natuurlijk nog nooit meegemaakt. Al pratend nam
hij de telefoon en regelde alles voor ons. Die middag werd in
Betondorp het gelukstelegram bezorgd. Jarige Johan moet het in
zijn handen hebben gehad, heeft de namen gelezen, zal ontroerd
de ogen even hebben gesloten om het pure genot een kans te
geven.
Daar is het bij gebleven, want hoe ik in mijn jongenskamertje ook
lag te hopen, de dagen erna, JC liet niet van zich horen. En het
gekke is, je legt je er niet bij neer. Ik wacht nog altijd, zij het
minder intensief.
AJAX MAGAZINE OKTOBER 1996
43