Ajax - Carl Zeiss Jena: Piet Keizer zet de Oostduitse verdediging op het verkeerde been.
Amsterdam gehaald, en trof Dynamo
Dresden, kampioen van de DDR, als eerste
dwarsligger bij het verdedigen van die
trofee. Een echte hindernis werd het niet.
In een gruwelijk saaie wedstrijd won Ajax
de thuiswedstrijd met 2-0, waarna in
Dresden met de handrem aangetrokken
een doelpuntloos gelijkspel werd bereikt
op weg naar de tweede Europa Cup in
successie.
Onderweg naar het voltooien van de
hattrick werd het een seizoen later een stuk
leuker. De tegenstander was daar ook naar:
Bayern München had met mensen als Gerd
Müller, Franz Beckenbauer, Paul Breitner
en Sepp Maier een aantal aansprekende
namen in het elftal die het Olympisch
stadion vlotjes deden volstromen. Het zou
een vreemde wedstrijd worden, waarin
Bayern een helft lang niet voor Ajax
onderdeed, destijds een zeldzaam
verschijnsel. Tot acht minuten na rust leek
Bayern de zaak redelijk onder controle te
hebben en er op zijn minst een beperkte
nederlaag uit te zullen gaan slepen. Toen,
plotseling, kwam de Heilige Geest over
Ajax. Arie Haan scoorde met een doffe
dreun de openingstreffer, even later joeg
Gerrie Mühren met een onverwacht schot
van even buiten de zestien de stand naar
2-0, weer twee minuten later scoorde
alweer Haan, en een minuut voor het einde
bracht Cruijff de stand op 4-0. Toch nog
een vernietigende nederlaag voor een
onthutst Bayern, dat echter toch een beetje
revanche was gegund. In het gloednieuwe
Olympiastadion keek het na zeven
minuten opnieuw tegen een achterstand
aan na een fraaie actie van Piet Keizer,
maar een eigen doelpunt van Krol en het
bijna traditionele doelpunt van Gerd
Müller zorgde toch nog voor een 2-1
overwinning. Niet genoeg om de halve
finale te bereiken, maar niettemin de eerste
nederlaag in Europa-Cupverband voor
Ajax na vijftien wedstrijden.
Eerste nederlaag
Met de terugval die Ajax na de derde
Europa-Cupwinst overkwam, gingen ook
de Europese wedstrijden minder tot de
verbeelding spreken. In oktober 1975
kwam het Westberlijnse Hertha BSC uit de
champagnekoeler bij de loting voor de
tweede UEFA-Cupronde. Niet zonder
moeite wist Ajax in de voormalige en
toekomstige Duitse hoofdstad met een 1-0
nederlaag weg te komen, waarna het in
Amsterdam nog flink zweten werd. Binnen
een half uur was de achterstand in een
voorsprong omgezet (2-0), maar een
tegengoal van Erwin Kostedde, de spits die
ook in Berlijn had gescoord, kwam Ajax
weer in verloren positie te staan. Pas een
kwartier voor tijd zorgde Geels met zijn
tweede doelpunt voor de bevrijding; vlak
voor tijd maakte Geert Meijer zelfs 4-1, een
enigszins geflatteerde uitslag.
Na zeven overwinningen tegen Duitse
tegenstanders kwam in 1980 de
onvermijdelijke eerste nederlaag, en het
werd een zeer pijnlijke. Tegen het nog
altijd befaamde Bayern München, dat
echter met een 0-8 score de erewedstrijd
van Johan Cruijff had verpest en daarmee
veel sympathie had verloren in
Amsterdam, leek het jonge, onervaren
Ajax-elftal van dat moment voor een
verrassing te zullen zorgen, toen Frank
Arnesen bij een uitval alleen op doelman
Junghans afstormde en 0-1 tot stand
bracht. Dat Dürnberger op slag van rust
1-1 maakte, werd min of meer als normaal
ervaren, en de 2-1 van Rummenigge gaf
ook nog geen aanleiding tot directe
ongerustheid. Tien minuten voor tijd
stond die veelbelovende stand nog steeds
op het bord, maar toen liet Ajax zich
C.X-1-
o«°*
u
ow°
loo
%t*9
A I AV AA A C A 7 I M C CPRDI I A DI 1 QQ£
7Q