Op een middag in 1967 werd Werner Schaaphok in zijn pension in Apeldoorn opgebeld door een zekere Frank Mader. Of hij een paar dagen later in Chicago kon zijn om over een contract te praten. "Hoe ze aan Werner Schaaphok zijn gekomen, mag Joost weten, maar dat interesseerde me niet, ik vond het te prachtig om verder bij na te denken. Ik keek wel, snap je? Ik was pas getrouwd, had een kind, maar... nou ja. Ik denk dat Ada toen ze me op Schiphol had uitgewuifd tegen m'n schoonouders heeft gezegd: die zien we nooit meer terug... Later is ze wel een tijdje met die kleine bij me geweest. Toen ik haar van het vliegveld zou halen was ik te laat, ik zat vast in het verkeer... Overmacht". Bergopwaarts Hij bleef tot 1969, toen zijn dochter Alice werd geboren. "Het is een onvergetelijke tijd geweest. Een breekpunt in mijn leven ook. Het gekke is, dat ik van vóór Amerika ontzettend veel vergeten ben. Daar zit ik mee, er is zoveel uit te zoeken... In Chicago zat ik bij dezelfde organisatie als dat honkbalteam, de White Sox. We speelden ook op een honkbalveld. De zijlijn liep over de werpheuvel, dan moest je even bergopwaarts... Het spelpeil was minder dan in Nederland, niet eens zoveel. Het was de aangesloten bond, niet de wilde waar Co Prins en anderen bij zijn gegaan. Voor mij is ook 25000 dollar transfersom betaald. De redding voor AGOW". "We gingen dat eerste voorjaar meteen op trainingskamp, ergens in Florida in hetzelfde hotel als de honkballers. Stevig aanpakken, geen amateurtjes werk zoals bij Blauw Wit en AGOW. Zo mooi, we kwamen aan in Florida, stond dat hele vliegveld vol mensen. Om naar de voetballers te kijken. Er waren weinig mannen bij. Toen, dat vergeet ik nooit meer, gingen we naar het hotel. Er was een groot terras waar iedereen meteen ging zitten... En een uur later zat er niemand meer. Want toen waren we allemaal, uh... met een auto meegegaan". Waarheen dan? "Nou, kennismaken". "Als topsporter kan je daar veel maken. Als ik te hard reed en zo'n agent hoorde dat ik ball player was, ja, dan kreeg ik bijvoorbeeld het telefoonnummer van een judge. Die belde ik dan en die zei vanuit z'n ligbad, stuur maar 25 dollar. Mooie tijd. Ik heette daar Glanz, dat lag beter in het gehoor dan Schaaphok. Glens..." Twee achternamen, twee identiteiten. En zo bedrieglijk als vroeger de eenvoud van zijn spel, zo fout is elk eenzijdig beeld van de mens Werner Schaaphok. Hij is dupe van een imago waar hij zelf ook niet helemaal onschuldig aan is. Alles klopt een beetje, maar voornamelijk niet. Is hij vroeger ooit bang geweest, om te falen tijdens een wedstrijd, om een duel aan te gaan? "Nee, nooit bang. Wat nerveus, als er Werner Schaaphok veel publiek zat. Bang... bang was ik om getrouwd te zijn. Een uur van tevoren was ik het me pas bewust... daarvoor was het weggestopt. Pffoeh, ik kreeg het benauwd van het idee..." Bang niet, maar toch wel. 'Bang', op zijn eigen manier, voor een hard regime, een situatie waarin je geen kant uitkunt. Trainen onder Michels, het huwelijk, het leger. In Duitsland hoefde hij niet onder de wapenen. Toen kwam in 1963 Elek Schwartz vragen of hij Nederlander wilde worden, voor het Nederlands Elftal. "Ik heb een stap in die richting gezet. Maar dan zou ik toch in dienst hebben gemoeten... Daar hoorde ik verhalen over van Bennie Muller... de wacht afkopen... Ik denk, ach al die rommel... Spijt, achteraf. Had ik er maar twee keer ingestaan, dan was dat toch iets geweest". "Het is met mij net als vroeger thuis. Ze zeiden dat ik zus of zo moest doen. Dan kon ik 'ja' zeggen, maar deed precies m'n eigen zin. Mijn moeder was streng, maar ik gooide er een grappie, een loze opmerking overheen, dan was 't over". Groot is zijn vermogen herinneringen weg te stoppen. Maar als hij aan de tijd voor 1967 terugdenkt, wil een bepaald type anecdote best opkomen. Eigenlijk springt hij van de ene naar de andere kleine vertelling als van eiland naar eiland, over lege stukken tijd. Wedstrijden herinnert hij zich nauwelijks. Maar wel die ene tegen Elinkwijk, in het Ajax-stadion. "Michel Kruin, die linksbuiten, een donkere jongen, gaat met grote stappen achter een lange bal aan. En ik had nooit een broekje onder m'n voetbalbroek... Ik erachteraan. En iedere keer kwam m'n snikkel uit m'n broekje wippen. Precies voor de eretribune. Ik moest die goser bijhouden en dan iedere keer, al rennend, 'm terugstoppen... Het was 't gevoel dat ze 't kónden zien." "Ooit vroeg iemand van het bestuur me, toen Johan Cruijff in de selectie was gekomen, of ik hem maar eens op sleeptouw wou nemen, de stad in, dat 't een beetje een kerel werd... Terwijl, kort daarvoor was ik in Witteveen op de Ceintuurbaan toegesproken, door een ander bestuurslid, wie was dat ook weer... hij was katholiek, nou ja, hij zei dat Nuninga was aangekocht, een leraar, met een bril, of ik me wat netter wou gedragen. Dat heb ik allemaal nooit begrepen, ik kon zulke dingen niet rijmen". Allicht kon zijn omgeving ook niet alles aan Werner Schaaphok rijmen, noch beheersen. Legde hij een stootje met Piet Keizer, zondagmorgen, dan ging bij Ajax de telefoon: Keizer en Schaaphok dronken pils. En dat terwijl laatstgenoemde het gerstenat niet lust. Ging hij vroeger even van huis weg, een patatje halen bij Marja in de Jan Evertsenstraat, kwam hij niet meer terug. Had hij een meisje ontmoet en haar alléén even aangekeken. "Ja maisjes, maisjes.... (Duits accent) Toch, wat blijft er allemaal van over? Ik prijs gelukkig wie echte vrienden heeft. Ikzelf ben nogal eens teleurgesteld. In de steek gelaten. Gelukkig heb ik mijn twee halfbroers. Daar voel ik me bij thuis, daar kan ik van op aan. Ik ga veel met ze om. Vooral sinds de dood van onze moeder". AJAX MAGAZINE OKTOBER 1995

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 1995 | | pagina 69