Chicago Mustangs in
1968 met zittend links
Werner Glanz alias
Werner Schaaphok.
Lukraak graait hij in de herinneringen,
zoekend, peinzend. Geboren uit Duitse
ouders in het Berlijn van 1941, per
vliegtuig naar Parijs ontvoerd door zijn
biologische vader rond 1947. In 1949
spraken Franse kranten van Le kidnapping
du petit Wernèr, nadat stiefvader
Schaaphok hem uit het souterrain in de
voorstad Nanterres had gehaald en naar
zijn (Duitse) moeder in Nederland
teruggebracht. Vrijwel niets kan hij zich
ervan herinneren. Alleen het gegil van de
Franse echtgenote van zijn vader, en de
foto van zijn moeder die hem werd
voorgehouden. "Toen ik die zag was ik
gemaakt. Ze namen me onder de arm mee,
twee mannen, maar dat had niet eens
gehoeven. Ik was van mezelf wel gegaan.
Een kunststuk hoor, van mijn stiefvader, in
die tijd, toen er nog reisbeperkingen waren
ook".
Werner moet acht zijn geweest toen dit
gebeurde, maar veel is nadien in de
vergetelheid geraakt. Dat Sibolt Schaaphok
zijn vader niet was, daar stond hij niet bij
stil. Eigenlijk weet hij in 1995 nog niet
zeker wanneer hij daarachter is gekomen.
Vermoedelijk toen hij voor het eerst zijn
paspoort kreeg en las dat hij Werner Glanz
heette.
In juni 1995 is hij met halfbroer Louwrens
op zoek gegaan naar zijn biologische vader,
die hij alleen in 1979 nog één keer had
ontmoet, maar weer uit het oog verloren.
Ze vonden vader Glanz en zijn Franse
vrouw, na allerlei omzwervingen, in een
snikhete achtertuin in een dorpje nabij het
vroegere Oost-Duitsland. Twee oude
mensen, die net hun vijftigjarig
huwelijksfeest achter de rug hadden en nu
met een verleden van vóór die tijd werden
geconfronteerd. Het onthaal was hartelijk.
"Natuurlijk deed het me wat. Er was zoveel
om over na te denken, al is het geen
trauma, hoor. Ik zag dat hij dezelfde ogen
had... Toch, het kost moeite aan hem als
'vader' te denken. Pa Schaaphok, dat was
mijn vader".
Na zijn komst naar Nederland, waar
Werner als achtjarige het Nederlands nog
moest leren, was hij niet de makkelijkste,
zeker niet voor zijn stiefvader. Hij stoorde
zich aan god noch gebod. Als
zeventienjarige had hij een verhouding met
25-jarige Danny. "Die had een scooter,
namelijk. Dat was mooi, bij m'n eerste
baantje, op de navigatieafdeling op
Schiphol, dan hoefde ik niet met de bus.
Verliefd? Ach wat is verliefd. Er is van alles
gebeurd kun je wel zeggen en van haar heb
ik dus een dochter die nu ergens in de
dertig moet zijn... Haar adres, haar
achternaam weet ik niet. Toen ze op de
lagere school zat heb ik ooit bij het uitgaan
naar haar staan kijken".
Als een hinde
Hij speelde als veertienjarige een
proefwedstrijdje bij Ajax, in 1956, raakte
de bal twee keer en werd naar de kant
gehaald. Dat wordt niks, dacht ik.
Aangenomen dus. Misschien zagen ze aan
een beweging m'n balgevoel, ja, ik geloof
dat ik toen al weinig pingelde. Dat werd
later mijn ambitie: zo direct mogelijk
spelen. De bal vlot rond laten gaan. Je
hoeft hem niet hoog te houden of
achterom of door de benen te spelen. Ik
was een teamspeler, niet zo op 't eigen ik.
Een jaar of vijf geleden zei Cor Coster
tegen me, hij zegt, Werner, jij wasje tijd ver
vooruit... Een bal, hup, in enen geven,
altijd. Als je dan een keer wel een actie
maakt, gaat dat ook makkelijker. Je
tegenstander rekent er niet op. Als je het in
principe nooit doet, laat je intuïtie je het
doen op het juiste moment. Begrijp je, veel
spelers denken niet aan efficiëntie, die gaan
pingelen voor de show of uit onmacht. In
de jeugd had ik Ger Stroker als trainer. Die
hamerde vooral op houding. Ik was nogal
stijvig. Je moet lopen als een hinde, zei hij,
hahaha. Zo werd je wat eleganter. Die man
had ook prachtige apparaten, bijvoorbeeld
een waaruit ballen geschoten werden. Heb
ik nooit meer gezien".
"Vier spelers moesten in die tijd
'Laufpensum' hebben: de binnenspelers en
de kanthalfs. Ik was meestal rechtshalf.
Sjakie Swart lanceren. Die kon goed
overweg met mijn passes. Ik heb een hekel
aan lopen, maar ik liep me altijd de
pokken. Kun je nagaan, wat voetbal voor
mij betekent. Een passie, altijd, toen, nog
steeds. Om het zelf te doen, dus. Al vragen
ze me voor Appekewalda 7, ik doe het. Zo
kan je dat wel zeggen".
Blessures en schorsingen had Werner
Schaaphok zelden. "Dat komt ook een
beetje door die stijl van meteen wegspelen.
Dat wil niet zeggen dat ik nooit een knal
kreeg, hoor... Ik herinner me dat Hans
Venneker van Feyenoord m'n scheenbeen
had opengetrapt en dat ik de tweede helft
met een soppende bloedschoen liep.
Scheenbeschermers? Nee, een
verschrikking. Toen 't verplicht werd deed
ik een krant ertussen zodat je een kleine
verdikking zag".
AJAX MAGAZINE OKTOBER 1995