ter, het breekbare talent
plek waar hij meestal zijn eerste
passeerbewegingen inzette.
In zijn huis in Amsterdam-West. Sjoerd
samen met Hannie. Een man van 43.
Eigenlijk in niets lijkend op die breekbare,
in zichzelf gekeerde jongen die hij in zijn
Ajax-tijd was. Een rustige man, soms
schamper lachend om wat hij niet
geworden is. Hij verbaast zich nog steeds
als hij in een of ander interview met Barry
Hulshoff, Johnny Rep of Johan Neeskens
opeens z'n naam ziet staan. Sjoerd Ruiter
als schoolvoorbeeld van iemand die het
had moeten maken, maar viel toen hij
moest duiken. Zoals er het type-Wouters
bestaat, bestaat er blijkbaar ook het type-
Sjoerd Ruiter, zegt-ie. Het breekbare type.
Een zetje
Geboren in Amsterdam-Noord, vlakbij het
terrein van De Volewijckers. Gewoon zo'n
jongen: altijd voetballend op straat.
Gewoon zo'n jongen: dromend over het
eerste van Ajax. Zijn vader leidde een
varend bestaan en was bijna nooit thuis.
Moeder, een broer en een zus.
Toen Sjoerd zes was, verhuisde het gezin
naar Amstelveen. Hij vond een nieuw
pleintje, een nieuw veldje waar hij kon
pingelen, kon draaien, kon kappen en werd
lid van voetbalclub Amstelveen. Idolen?
Grappend: Arie den Oude van DWS. Maar
vooral die linksbuiten van Inter Milaan.
Corso, heette die, dacht hij. Zo'n voetballer
net als Piet Keizer. Zo eentje die de indruk
wekte dat hij toevallig op het voetbalveld
stond, maar omdat-ie er toch stond
iedereen maar een loer draaide. Zoiets.
O ja, hij had afgezakte kousen als symbool
van zijn achteloosheid.
Toen hij vijftien was, vond-ie het tijd
worden om z'n droom een zetje te geven.
Sjoerd wilde naar Ajax, wilde in het eerste
spelen en aan iedereen in de hele wereld
laten zien wat-ie kon. Samen met z'n
vriendje Dickie schreef hij een brief. Vier
jaar eerder was Sjoerd voor het eerst bij
Ajax geweest. Welke wedstrijd? Hij weet
het niet. Het was een zondagmiddag, een
zondagmiddag in De Meer en hij liep
samen met de buurman het stadion
binnen.
Die oefenwedstrijd. Na een helft waarin
Sjoerd twee keer scoorde, twee beslissende
passes gaf, wisten ze genoeg: 'Sjoerd, ga jij
maar douchen. Jij mag blijven'. Hoe hij
zich voelde? Ja, hoe voel je je als Ajax je wil
hebben. Gelukkig, denkt-ie. Uhh, heel
trots, gelooft-ie.
Nou daar kwam-ie bij Ajax. Veelal
Amsterdamse gassies en hij kwam toch uit
dat nette Amstelveen. Alles was anders.
Echter, zeg maar, niets was meer
vrijblijvend. Voor het echie. Logisch toch...
Oh en daar liep Sjoerd op het
trainingsveld. Hij zag Cruijff, hij zag Pietje
Keizer, hij zag... hij zag ze allemaal. Grote
voetballers waar hij voor naar het stadion
ging. Zagen ze Sjoerd staan? Nou nee.
Maar dat maakte niet uit. Hij speelde bij
Ajax. Een droom dichterbij.
Het Cruijff-etiket
Sjoerd sprong eruit, zoals hij altijd er
tussen uit was gesprongen. Net als op het
pleintje in Amstelveen voelde hij dat hij
beter was. Zoals hij sprintte, passeerde, zijn
fabelachtige techniek en inzicht liet zien.
Zijn trainer was Han Grijzenhout. Ach het
is zo lang geleden, zegt Sjoerd alsof-ie
duidelijk wil maken dat die man er toen
ook weinig aan kon doen. Hij vond dat die
Grijzenhout zich te veel met alles
bemoeide. Langs de lijn stond-ie te
schreeuwen als een oververhitte
marktkramer. Hij stormde de dug-out uit
om Sjoerd stijf te schelden. Tuurlijk
hoorde hij het gejengel van Grijzenhout.
Maar wat moest-ie doen? Terugschelden
soms? Was-ie nog veel te jong voor. Dat
deed hij toen niet. Later heeft-ie
Grijzenhout weieens de waarheid verteld.
Zachtjes...
En toen gebeurde het. Inmiddels was
Sjoerd al een paar keer geselecteerd voor
het Nederlands Jeugdelftal. Sjoerd had al in
oktober 1969 met buitenkantje rechts de
gelijkmaker gemaakt tegen West-
Duitsland. Maarten de Vos, toenmalig
sportjournalist van De Tijd en later
schrijver van het grote jongensboek De
Ajacieden, zag hem voetballen en maakte
een verhaal. De Vos wist het zeker. Hij had
de toekomst van het Nederlandse voetbal
gezien: Sjoerd Ruiter, de Tweede Cruijff.
Sjoerd was zeventien en dacht in eerste
instantie: 'nou da's leuk en aardig'.
Hij zag ook wel een zekere gelijkenis tussen
hem en Cruijff; de manier waarop hij liep,
de manier waarop hij de liefde verklaarde
aan de bal. Maar een Tweede Cruijff? Een
Nieuwe Cruijff? Hij zei toen in een
interview met het voetbalblad 1-0: „Ik
word er doodziek van als er naar me wordt
geroepen: 'Vooruit je bent de Tweede
Cruijff. Ik handel misschien weieens als
Johan, mijn bewegingen en looptechniek
lijken wellicht identiek, maar ik ben ook
AJAX MAGAZINE APRIL 1995
67