Silooy tracht Ajax weer in balbezit te brengen bij een duel met Sparta's Zé Rodrigues. Zijn nieuwe rol in het Ajax-elftal impliceert dat hij minder offensief kan spelen dan vroeger. De één z'n dood... Nee, Sonny Silooy hoorde er onder Leo Beenhakker gewoonweg niet bij. Hij zat op de tribune of naast de technisch-directeur op de reservebank. Het plotselinge vertrek van de TD naar Real Madrid kort na het begin van het seizoen 1991-1992 leek voor de Zaandammer daarom een welkome verasssing. "Toch waren mijn eerste ervaringen met Louis van Gaal ook niet zo positief. Hij gaf me in het begin nogal op mijn flikker, omdat ik in de wedstrijden met het tweede elftal te weinig liet zien." Een tweede ervaring met de huidige Directeur Betaald Voetbal van Ajax was, zo mogelijk, nog pijnlijker. Silooy: "Door een blessure van een basisspeler werd ik eindelijk weer eens opgesteld. Uit bij Willem II (op 30 oktober van het vorig jaar. red.) stond ik tegenover Earnest Stewart en speelde een lekkere wedstrijd. In een interview voor de radio liet Van Gaal dat ook merken. Hij kwam met de opmerking 'de één zijn dood, is de ander zijn brood'. Daaruit kun je conconluderen, dat je het vertrouwen van de trainer voor de volgende wedstrijden krijgt. Maar toen die speler een week later uit de ziekenboeg kwam, stond ik er mooi weer naast. Het gezegde 'de één zijn dood, is de ander zijn brood' ging dus absoluut niet op. Ik vond Van Gaal op dat moment niet eerlijk. Ik vroeg me af waar ik het allemaal nog voor deed. Ik zat toen echt in een diep dal. Denk je dat je er na anderhalf jaar eindelijk uit bent, van alle ellende verlost, zit je er plotseling weer middenin." "Het is ook een wrang gezegde, de één z'n dood.... Net alsof de spelers van Ajax iedere dag op elkaar jagen en hopen dat een ander geblesseerd - of uit vorm raakt. Nou, zo werkt het echt niet. Bij Ajax verdien je met een selectie van 21 spelers het brood. Wanneer je Dennis Bergkamp op de training een doodschop geeft, omdat jij zo nodig wil spelen, kost dat de hele ploeg geld. Zo simpel is het. Dat doe je dus niet. Hoe vervelend het zitten op de reservebank ook is. En ik kan je uit eigen ervaring verzekeren dat dat echt heel vervelend is". Aldus de Ajacied die, op de twee seizoenen in Frankrijk na, al vanaf zijn vijftiende bij de Amsterdamse topclub voetbalt. "Jongens die op de bank zitten willen allemaal in de basis staan," vervolgt hij, "Iedere invalbeurt willen ze gebruiken om te bewijzen dat ze erin horen. Reserves staan op scherp, maar ze kunnen zich niet of moeilijk uiten. En wanneer je invalt snak je na twee, drie minuten al naar adem, omdat je niet in de wedstrijd kunt groeien, maar onmiddelijk in het tempo van de wedstrijd mee moet. Bij thuiswedstrijden weet je als verdediger dat je helemaal niet aan de bak komt en eigenlijk voor niks op de bank zit. Wanneer je dat weet, ga je al met een andere instelling van huis richting De Meer." Sonny maakt een nonchalant wegwerpgebaar met zijn rechterhand. "Het is een beetje van dat werk..." "Een trainer moet met reserves bijzonder waakzaam zijn. Reservespelers zijn binnen een groep namelijk degenen die voor problemen zorgen," snijdt Silooy het delicate onderwerp verder aan. Zelf probeerde Silooy ondanks de tegenslagen en de verleiding om de concentratie te verliezen, altijd positief te blijven en de 'sunny side' te zien. Hoe moeilijk dat af en toe ook was voor de loyale werknemer, die er achter kwam dat een grote staat van dienst in het profvoetbal eigenlijk niets voorstelt. „Wanneer ik negatief ga doen, gedraag ik mij tegen mijn eigen karakter in. En dan ben ik helemaal niks waard, kun je me net zo goed in de prullenbak gooien." Ommekeer Sinds de achtste finale van het UEFA Cup toernooi is de reservebank niet langer de stamplaats van de mandekker die even goed op rechts als op links uit de voeten kan. "Ja", beaamt Sonny Silooy, en zijn brede grijns neemt volledig bezit van zijn gezicht, "uit bij Osasuna kwam de ommekeer. Voor mij en voor de hele selectie. Want binnen de ploeg leeft de overtuiging dat de basis voor het Europese succes van vorig seizoen uit in Pamplona is gelegd. Ikzelf heb er daarna niet meer naast gestaan. Op zondagochtend wakker worden met de gedachte, nee, de wetenschap dat je in de basis staat, geeft je een heerlijk gevoel." Samen met Van 't Schip Nog meer dan vroeger, in de eerste Ajax- jaren, toen het vanzelfsprekend was dat hij bij de vaste elf hoorde. Silooy blikt terug: "Vanaf mijn debuut tegen Sparta (op 3 mei 1981.red.) bevond ik mij als het ware in een stroom. Op m'n achttiende kreeg ik mijn eerste contract en hoefde alleen nog maar aan voetbal te denken. Met Rijkaard, Kieft, Olsen, Vanenburg, Wim Jansen en Johan om je heen, was dat natuurlijk prachtig. Ja gek hè, dat je altijd Johan zegt. Nooit Cruijff. Ik weet ook niet waarom dat is. Iedereen die met hem gespeeld of onder hem getraind heeft, heeft het over 'Johan'. AJAX MAGAZINE OKTOBER 1992

AJAX ARCHIEF

Magazine (1987-2007) | 1992 | | pagina 15