BOBBY
ALS
TRAP-
HEKJE
Bobby Haarms doet mij de laatste tijd denken aan
een traphekje.
Dat kan ik, geloof ik, beter even uitleggen, want de
analogie zal niet onmiddellijk voor het oprapen lig
gen. Toch is die er wel, voor wie het zien wil.
Vorig jaar had ik plotseling, zomaar midden op de
dag, een uurtje over.
Vrijer kan een mens zich niet voelen dan in een uur
tje waar hij niet op had gerekend, en in zekere zin
ook een beetje onthand, want wat kun je nu eens
gaan doen in een uurtje? Het toeval wilde dat ik niet
ver af was van een buurt waar ik ooit, als pre-puber,
een aantal jaren heb gewoond, en in mijn hoofd
kwam het plan op eens te gaan kijken hoe mijn
vroegere ouderlijk huis er na al die jaren bij stond.
De buurt bleek omzoomd door nieuwbouw, de
straat geblokkeerd door verkeersheuvels en geen
enkele winkel dateerde meer uit de tijd dat ik er had
rondgelopen, en uiteraard waren ook alle buren
allang vertrokken. Enigszins verweesd voor het huis
staand, waar een onverlaat inmiddels een complete
verdieping op gezet had, zag ik plots de voordeur
opengaan; een mevrouw vroeg vriendelijk of ik
soms had aangebeld.
Ik excuseerde me voor mijn wat onbetamelijke sta
ren naar haar voordeur en legde de situatie uit. Na
een paar minuten keuvelen was ze er kennelijk van
overtuigd dat ik te goeder trouw was gekomen, en
ze nodigde me uit binnen een kijkje te nemen. Het
was een ontnuchterende ervaring; de bewoners, die
slechts enkele jaren na ons vertrek de woning had
den gekocht, hadden links en rechts muren wegge
broken en deuren aangebracht, mijn vaders schuur
tje afgebroken, om kort te gaan: niets was meer
zoals het was, en in een huis dat plotseling de helft
kleiner leek, zochten mijn ogen wanhopig naar een
punt van herkenning: de plek waar de kolenkachel
had gebrand, waar mijn vaders stoel had gestaan,
waar ik naar Joost den Draayer op de middengolf
radio had zitten luisteren. Maar telkens ketste mijn
blik af op de nieuwe situatie. Ik volgde mijn gast
vrouw de trap op naar waar ooit mijn inmiddels tot
badkamer verbouwde kamertje was geweest.
Terwijl ik de bovenste treden bereikte, greep mijn
hand een van de spijlen van het traphekje van de
bovenverdieping. Getroffen stond ik stil en mijn blik
ontmoette die van de bewoonster, die met een
glimlach knikte. Met een gevoel van ontroering
streelde ik langs de gebolde spijltjes van het hekje,
dat, ofschoon geschilderd, het enige was dat in het
hele huis nog aan de oude situatie herinnerde, dat
me nog als tienjarig jochie van de trapleuning had
zien glijden, dat me de kamer van mijn zusje had
zien binnengaan om het zojuist gekochte singletje
van de Kinks een keer of tien achter elkaar te gaan
draaien. Het enige dat ruim dertig jaar op zijn post
was gebleven en nog kon vertellen hoe het ooit
geweest was. Al had ik nog zo diep in mijn geheu
gen gegraafd, ik zou me onmogelijk hebben herin
nerd hoe 'mijn' oude traphekje eruit had gezien,
maar bij de eerste aanblik had ik het onmiddellijk
herkend, als een oude vriend die geduldig op me
had gewacht.
Als ik de Amsterdam Arena (ik kan het maar niet
opbrengen dat met die aanstellerige hoofdletter a
aan het eind te schrijven) binnenloop, bekruipt me,
zelfs na tweeënhalf jaar, nog altijd datzelfde ont
heemde gevoel als die middag. En de indruk
bestaat dat dat voor al die duizenden mensen geldt
die nog weten hoe het, een paar jaar geleden nog
maar, was, een paar kilometer verderop in De Meer.
Te klein, te krap, met overal hekken, containers en
vangnetten, maar ook met het bakstenen muurtje
waar je 's zomers voor de wedstrijd even in het
zonnetje kon zitten ouwehoeren omdat de perska
mer dubbelde als ruimte voor de wedstrijdbespre
king en meneer Van Gaal nog niet klaar was. Met
de lichtmasten waar ik als enige mijn fiets tegenaan
mocht zetten, met de onduidelijke handelsman die
koetjesrepen verkocht vanuit een boodschappen
tas, en desgevraagd in de dubbele bodem stiekem
ook bier voorradig bleek te hebben, en als het
moest ook kaartjes voor de volgende thuiswed
strijd. Met de tribunes, die zo dicht langs het veld
stonden dat sommige spelers tussen het voetballen
door hele gesprekken hielden met toeschouwers.
Natuurlijk, het zal sentimentele flauwekul zijn, maar
ik heb steeds vaker de indruk dat de beleidsmakers
over het hoofd zien dat voetbal is opgebouwd uit
sentimenten, en dat diezelfde sentimenten de reden
zijn waarom mensen zich aan een club hechten en
hun vrije zondagmiddag opgeven om 'de jongens'
te zien spelen, of ze het nu goed doen of niet.
Gewend zijn we natuurlijk allang, maar menigeen
van de 'generatie-De Meer' die in de Arena rond
loopt mist zo ongeveer alles dat het voetbal een
gevoel van thuis geeft: het rommelige stadion waar
iedereen gelijk was, domweg omdat er geen ruimte
was om aparte vakken, opgangen en restaurants te
hebben voor eerste-, tweede-, en derdeklas sup
porters. In de Arena herinnert niets meer aan die
situatie waarin Ajax ooit groot geworden is.
Helemaal niets. Tot daar, bij de persconferentie na
de wedstrijd een meneer rondloopt in een lange jas,
de blik onveranderlijk op onweer en met een glas
whisky in de hand: Bob. Als een vogel die het ver
domde uit te sterven toen het klimaat veranderde
staat Bob nog altijd in het hoekje, onwillekeurig
glimmend van trots bij een goed resultaat, maar
even zo vaak liefdevol mopperend op alles wat in
de wedstrijd verkeerd is gegaan. En dat is veel,
want Bob is nooit helemaal tevreden zolang er
maar iemand onder zijn kunnen heeft gepresteerd.
Maar ook dan kan hij de glimlach niet verbergen als
hij zich bij voorbaat al verheugt op de volgende
dag, als hij de onverlaat op de training zijn feilen
mag inzepen. Bobby Haarms, de schakel tussen
het toen en het nu, de man die vijftig jaar De Meer
met zich meedraagt, het traphekje van Ajax.
Evert Vermeer
24