HIGH SCHOOL
BOBBIES
Begin jaren zestig leed rock and roll een
zieltogend bestaan. De muziek die amper
vijfjaar tevoren de wereld van de populaire
muziek stormenderhand wakker geschud had, was
ontdaan van haar meest aansprekende helden. Elvis
Presley was als brave en dus beetje saaie burger uit het
leger teruggekeerd, Buddy Holly en Eddie Cochran waren
dood, Chuck Berry zat in de gevangenis na een vreemde
geschiedenis met een minderjarig meisje. Amerika
verveelde zich en kocht steeds vreemdere platen in zijn
zoektocht naar een nieuw geluid. Het waren de jaren van
Kyu Sakamoto, Boris Pickett and the Crypt Kickers en de
Zingende Non. Amerika wachtte op de Beatles, al wist het
dat uiteraard nog niet.
TIJDPERK VAN DE BOBBIES
Wat er nog over was van rock and roll was in handen
gevallen van slimme platenproducers, die de succesvolle
elementen eruit hadden gevist en volgens een
vastgestelde formule lekker klinkende platen uitbrachten
van zangers die allen onderling inwisselbaar leken. De
grootste gemene deler van deze zangers was blond, van
Italiaanse afkomst, goed ogend, met een goede maar
weinig spectaculaire stem, en heette onveranderlijk
Bobby. Pophistorici noemen de jaren tussen 1960 en
1964 dan ook wel het tijdperk van de Bobbies.
BOBBY DARIN
Muzikaal hebben de Bobbies geen al te grote reputatie.
Soms is dat ten onrechte, vooral in het geval van Bobby
Darin, een Newyorker die doordeweek Cassotto van zijn
achternaam heette. Hij was allerminst eenkennig in zijn
muzieksmaak; hij maakte rock-and-rollklassiekers ('Splish
Splash'), tienerzwijmelplaatjes ('Dream lover'), gospels
('Early in the morning'), jazz ('Lazy river') en scoorde zijn
veruit grootste hit met een big-bandbewerking van 'Mack
the Knife'. Daarnaast kreeg hij nog een Oscar-nominatie
voor zijn rol in de film 'Captain Newman, M.D.'. Aan talent
ontbrak het hem dus allerminst, maar zijn gezondheid liet
hem tenslotte steeds vaker in de steek. Hij bezat een
aangeboren hartkwaal die hem op 37-jarige leeftijd fataal
zou worden. In 1973 overleed Bobby Darin tijdens een
operatie.
BOBBY VINTON
Bobby Vinton, zoon van een bandleider, was een moderne
versie van de 'crooner' uit de jaren veertig. Hij had een
wat verdrietige klank in de stem, waardoor die varieerde
van zeurderig tot fraai melancholiek. Meteen nadat hij in
1962 zijn baantje bij een rondreizende begeleidingsgroep
had verruild voor een carrière als solozanger, scoorde hij
zijn grootste megahit met het mierzoete 'Roses are red'.
Daarna kon hij twee jaar lang geen kwaad meer doen en
scoorde een serie prachtige zwijmelhits: 'Blue on blue',
'Mr Lonely', 'Blue velvet', There! I've said it again'. Met de
hits is het daarna steeds minder geworden, maar daarvan
zal hij nauwelijks wakker hebben gelegen. Wie door
Amerika rijdt, ziet op de billboards en king-size
lichtbakken zijn naam nog alom aangeprezen door de
exclusieve nachtclubs: Tonight, Bobby Vinton'.
BOBBY VEE
Bobby Vee klonk een beetje als Buddy Holly, en dat was
dan ook meteen zijn voornaamste handelsmerk.
Onbedoeld was hij een vleesgeworden illustratie van het
credo dat de een zijn dood de ander zijn brood is. Bobby,
van familiewege Velline geheten, trad met zijn bandje the
Shadows (niet dezelfde, nee) met redelijk succes op in
zijn wat troosteloze thuisstaat North Dakota, toen in 1959
de 'Winter Dance Party' het nabijgelegen Clear Lake in
Iowa aandeed. Op weg daarheen stortte de ster van de
show, Buddy Holly, met twee collega's neer in een
gehuurd vliegtuigje. In allerijl werden enkele
plaatsvervangers ingehuurd, en een daarvan was Bobby
Vee. Het was het begin van een carrière als harteklop van
de Amerikaanse tienermeisjes, die met vochtige oren
'Devil or angel' of 'Run to him' grijsdraaiden op hun
triotrackje met platenwisselaar. Een breder tienerpubliek
bediende Bobby met vlotte, Holly-achtige deuntjes als
'Rubber ball', 'Take good care of my baby' en 'The night
has a thousand eyes'. Weggespoeld door de vloedgolf
van nieuwe Britse helden had hij in 1967 nog één keer een
flinke hit met een veelzeggende titel: 'Come back when
you grow up'. Tegenwoordig beweegt Bobby Vee zich
vooral in het circuit van revival-concerten.
BOBBY RYDELL
De meest bedachte van de Bobbies was Robert Ridarelli,
alias Bobby Rydell. Hij was oorspronkelijk drummer in
dezelfde groep waarin Frankie Avalon, collega-
kauwgumzanger, de trompet bespeelde, maar kreeg op
vijftienjarige leeftijd een platencontract als zanger. Twee
jaar later had hij zijn eerste hit met 'Kissin' time' en weer
een jaar later maakte hij zijn ruigste plaat, 'Wild one', die
echter probleemloos bij alle gelegenheden gedraaid kon
worden. Enkele jaren lang had hij een goedbelegde
boterham met soortgelijke plaatjes, die echter steeds
voorspelbaarder werden. Nog één keer had hij een
uitschieter, toen hij (ook in ons land) met 'Forget him' de
top-10 haalde, daarna verdween ook Bobby Rydell in de
vergetelheid. In de jaren tachtig dook hij weer op in
rondreizende weet-je-nog-van-toen-shows.
HET EINDE VAN EEN TIJDPERK
Deze vier waren natuurlijk niet de enige Bobbies, maar wel
de meest succesvolle. Er waren veel Eenhits-Bobbies, er
waren zwarte Bobbies, Bobbies die geen Bobby heetten
(Frankie Avalon, Fabian), en er waren zelfs vrouwelijke
Bobbies, zoals Annette Funicello en Connie Francis. Hun
platen waren muzikaal niet wereldschokkend, maar juist
in hun volslagen gebrek aan pretentie lag de
aantrekkelijkheid. Op 1 februari 1964 werd Bobby Vintons
'There! I've said it again' met kracht van de eerste plaats
op de Amerikaanse Hot 100 gesmeten door 'I want to
hold your hand' van de Beatles, en sinds die tijd is het
nooit meer hetzelfde geworden. Enkele jaren later gingen
de Beatles écht muziek maken, en daarmee kwam een
einde aan de pure pop, de bobby-muziek zullen we maar
zeggen.
Popmuziek kreeg kapsones, en de onschuld van de
Bobbies was plotseling hopeloos ouderwets,
Evert Vermeer