Werner echeephok de goeie ouwe tijd
M a WA was Blauw Wit voor mij het dichtste bij en jongens op school voetbalden daar ook. Daar
wilde ik ook wel heen. Het was mijn vader die toen zei: "Waarom probeer je Ajax niet?" Zo heb ik
voor Ajax een proefwedstrijd gespeeld en werd ik aangenomen. Ik moet een jaar of veertien zijn
geweest en ik kwam terecht in de B-junioren. Niet lang daarna ging ik naar de A-junioren. Daar
speelde ik samen met mensen als Tonnie Pronk, Johan Engelsma en Piet Keizer. We hadden niet
echt een trainer in de jeugd, volgens mij hadden we een soort elftalcommissie die de beslissingen
nam. Hoe ik nou precies bij het eerste terechtkwam weet ik niet meer. Maar ik weet wel dat ik
aan het einde van seizoen 1958-1959 zou mogen debuteren in een thuiswedstrijd tegen DOS.
Ik herinner me dat ik vooraf verschrikkelijk zenuwachtig was en dat was niet alleen vanwege de
wedstrijd. Bij Ajax keek je tegen iedereen op. Ik maakte me nog het meest druk over wat ik tegen de
spelers moest zeggen. Het was meneer Van Mourik, meneer Anderiessen en meneer Van Drecht.
Maar goed, ik debuteerde dus thuis in De Meer tegen DOS. De uitslag zou ik niet meer weten (4
mei 1959: Ajax-DOS 2-0, red.), maar het ging eigenlijk best goed. Ik speelde de hele wedstrijd als
rechtshalf. Dat werd mijn vaste positie. Soms speelde ik linkshalf en soms ook nog wel laatste man,
maar meestal speelde ik rechtshalf. Ik herinner me
dat bij DOS ene Ockhuizen speelde.
Dat was een behoorlijke stevige speler. Op een
gegeven moment kreeg ik een ram in mijn maag
van hem. Ik had geen lucht en ik ging neer.
Verzorger Salo Muller en trainer Humenberger
kwamen meteen het veld ingerend. Nog voor ze bij
me waren, stond ik alweer. Toen zei Humenberger:
"Voor jou kom ik nooit meer het veld op!" In de
tweede helft wilde ik die Ockhuizen terugpakken
en ik schopte hem finaal onderuit. Blijkbaar had
dat op de perstribune wel indruk gemaakt. De
volgende dag schreven de kranten dat ik wel
aardig had gespeeld, maar dat ik wel mezelf moest
blijven en geen onsportieve dingen moest doen.
Over het algemeen was ik toch wel een vrij harde
speler. Het seizoen erna, 1959-1960, werden we
getraind door Vic Buckingham. Van alle trainers
die ik heb gehad heb ik met hem het prettigste
gewerkt. Ik herinner mij nog een keer dat ik
echt geen zin had in training. Dat kan een keer
gebeuren. Op dat moment had ik een sigarenzaak
en ik belde dat ik ziek was. Buckingham voelde
blijkbaar dat er iets niet klopte en even later stond
hij voor de deur. Hij vroeg of ik ziek was en toen
kon ik niet liegen. Ik was niet ziek, ik had geen
zin. "Mooi, dan zie ik je morgen", was zijn reactie.
Een andere keer moesten we trainen, hij had een
grote zak met ballen op zijn rug, legde die neer, en
zei: "jongens, ga maar lopen." Dus wij liepen, en
we liepen, en twee uur later liepen we nog! En we zagen die ballen en iedere keer dachten we, nou
zometeen gaan we beginnen. Hij blaast op zijn fluit en stuurt ons weer naar binnen. Hij pakte die zak
met ballen op en nam hem weer mee. Dat was Buckingham! In het begin van dat seizoen had ik nog
geen vaste basisplaats. Tegen het einde van het seizoen kwam ik vast op de rechtshalfplaats in de
plaats van Guus van Ham. Het ging vanzelf, ik viel eens voor hem in en ik ben in het elftal gebleven.
We leken onbedreigd op de titel af te stevenen. Op een gegeven moment hadden we meen ik zeven
punten voorsprong op Feyenoord. Toch ging het nog bijna mis. Ik kan er geen verklaring voor geven.
Op de laatste speeldag konden we in de uitwedstrijd tegen Feyenoord kampioen worden als we maar
niet verloren. We verloren echter met 3-0 waardoor we in punten gelijk eindigden. Die wedstrijd was
op een zondag en de donderdag erop, Hemelvaartsdag, stond meteen een beslissingswedstrijd op
het programma. De wedstrijd werd gespeeld in Amsterdam in het Olympisch Stadion. We wonnen
met 5-1 en waren dus kampioen van Nederland. We kregen allemaal een kampioensbord met onze
Pagina 29
De Meersche Helden 2013 - 2014