Honderd jaar Ajax
Op 18 maart jl. vierde Ajax het honderdjarig bestaan. Een fraai concert in het Concertgebouw, Ajacieden die hun
handen stuk klappen bij Strauss' Radetsky mars en de uitreiking van een jubileumboek.
In het land sloeg het jubileum niet erg aan en met de nederlaag tegen FC Twente kwam de kater al voor
achten op zondagavond.
elf heb ik, zoals vele Ajacieden, het weekeinde van 18 en
19 maart met gemengde gevoelens beleefd. Genoten werd
er van het verleden, maar vele betrokkenen waren met
hun gedachten toch ook nadrukkelijk bij de huidige
malaise. Ajax draait niet goed en maakt zich zorgen over het berei
ken van Europees voetbal, en dat alweer voor het tweede jaar. "Wat
is er toch zo mooi aan die club," ben je geneigd te denken. Waarom
ben je zo fanatiek supporter van Ajax? Waarom ben je eigenlijk
Ajacied geworden?
Voor mij kwam het antwoord op zondagavond 19 maart, net nadat
Ajax had verloren van FC Twente. Ik was erg boos, omdat het
alweer de tweede nederlaag op rij was, nog wel tegen een
Twents tiental in de tweede helft. Mijn vriendin vroeg me of
ik niet een beetje overdreef. Er zijn toch ergere dingen in
de wereld? "Op je werk houd je je bezig met de problema
tiek van het broeikaseffect. Dat is toch veel belangrijker
dan Ajax! Eind april gaan we trouwen. Je kunt je beter
daar druk over maken!" Natuurlijk heeft ze gelijk,
maar de teleurstelling blijft. Ajax wint niet
meer. De mooie jaren zijn voorbij.
Want wat was het mooi. Met een paar
schoolvriendjes ging ik op mijn zeven
de naar de plaatselijke voetbalclub en
de trainer zei dat ik zondag maar
goed moest kijken naar Studio
Sport. Dan kon ik zien hoe het
moest. Op televisie zag ik eerst
PSV voetballen en na afloop
kwam Willy of René van der
Kerkhof in beeld voor een
vraaggesprek. Wordt dan
nog maar eens PSV-suppor-
ter! Daarna zag ik Nico
Janssen bij Feyenoord de
keeper van de tegenpar
tij bijna in tweeën
schoppen en Clyde Best
met bal en al over de zij
lijn glijden. "Feyenoord
is ook niks meer", zei mijn
vader en dus had ik nog
steeds niet gezien hoe het moest.
Totdat Ajax kwam. Onze zwart-wit
televisie verried nog geen verticale
rode baan over het witte shirt, maar
de doelpunten van Ruud Geels waren
2 (1 O O
mooi en mijn idool werd onmiddellijk Simon Tahamata. Ajax
swingde en op de eerstvolgende training was ik ook Ajax.
Aan het einde van de jaren tachtig kwam ik in contact met de
Ajacied. De vereniging verzorgde toen de supporterspagina in het
Ajax programmablad en ik mocht die pagina schrijven. Apetrots
was ik. Mijn naam in een blad van Ajax! Ik hoorde erbij! In die tijd
leerde ik via De Ajacied ook het 'andere' Ajax kennen. Een harde
club waar niet iedereen altijd even vriendelijk wordt behandeld.
Maar ik genoot van die fantastische warme club met Tante Sien, de
spelers en het spelershome.
Uiteraard presteerde Ajax fantastisch in de jaren negen
tig. Ik heb het uitgeschreeuwd van vreugde in café
't Elfde Gebod in Groningen bij het doelpunt van
Patrick Kluivert tegen AC Milan. Een mooi moment
was er echter na afloop van de wedstrijd toen ik
sprak met de barkeeper. Hij zei dat de winst van
Ajax hem koud liet. "Morgen is het mijn
beurt," zei hij, "dan speelt Feyenoord
de bekerfinale tegen Volendam".
Toen ook realiseerde ik me dat in
het café inderdaad veel gele
genheid Ajacieden waren,
zoals Ajax de afgelopen
jaren veel zogenaamde
supporters heeft gehad.
Twee dagen na Ajax'
eeuwfeest zag ik een
teken van de kentering.
Na zijn aantreden als
Minister van
Binnenlandse Zaken
werd aan Klaas de Vries
gevraagd of hij iets met
voetbal had. Jawel, zei hij,
maar nu even niet, want zijn
club [lees: Ajax] deed het niet
zo goed. Het gaf me toch een
goed gevoel. Het gaat weer
goed met Ajax: de Ajax-sup-
porters haken af en de
Ajacieden blijven over.
Hulde voor jullie en voor onze
Wytze van der Gaast