DICK VAN DIJK
NICO RIJNDERS
m *j
HET HART...
Ajax-life nummer 9 20 december 2000
HET DOELPUNT
Och wat deed hij Ajax pijn op die
regengrijze novemberdag in
1968. Wij achterblijvers voor de
radio konden het niet meer aan
horen. In Enschede rolde FC
Twente onze club met 5-1 op. En
hij, Dick van Dijk, schoot er drie
achter Bals.
Walging en bewondering had
den we voor de schutter die in
de punt van de aanval van FC
Twente dat seizoen erg veel
goals maakte. Dat was tot daar
aan toe, maar tegen Ajax drie
keer scoren?
In plaats van het elftal nog eens
bloot te stellen aan de schut-
terskwaliteiten van Dick van
Dijk, kocht Ajax hem acht
maanden later. Hij volgde het
Zweedse kanon Inge Danielsson
op. Die was toch iets te weinig
gepolijst gebleken en bij Ajax
hield men nu eenmaal van
geraffineerd spel.
In de eerste weken als Ajacied
zag het publiek niet de speler
die het graag had willen zien.
Onder de Amsterdamse zon
bleek Van Dijk nu ook weer niet
zo'n geraffineerde speler als de
mannen om hem heen wel
waren. Lichte publieks-scepsis
hing om hem heen toen hij op
17 augustus zijn eerste competi
tiewedstrijd in De Meer speelde.
Tegen Go Ahead. Weinig spran-
kelends maar wel effectief pakte
Ajax de tweede overwinning van
het seizoen. En zoals Ajax
speelde, scoorde Dick van Dijk.
Op tijd ter plekke om de bal ach
ter de doelman te schuiven.
Dat scoren bleef zo. In zijn eerste
Ajax-jaar legde hij de bal 28 keer
tegen de touwen. Met links, met
rechts, uit penalties, koppend.
En hij veranderde
van de Twente-spits
die op de balletjes
wachtte tot een com
pletere voetballer.
Een echte prof.
Hij mocht niet zo
wendbaar zijn, spel-
intelligentie had hij
wel. En wat je op het
veld niet kon zien,
werd naar mate de
tijd verstreek uit
interviews duidelijk:
hij was geliefd bij zijn
medespelers. Een
leuke gozer die niet
opzag tegen een
avondje stappen.
Een man ook met
een uitgesproken
mening en karakter.
En dan Het Doel
punt.
Een schamp met het
hoofd, voldoende
om de bal de juiste
richting te geven.
Hop, naar de verste
hoek. Daag Ekono-
mopoulos!
Doelpuntenmakers-
intuitie!
Panathinaikos stond
op Wembley met 1-0 achter en
Dick van Dijk had zich onsterfe
lijk gekopt.
De gouden treffer bleek een
afscheidsdoelpunt, want slimme
Dickie vertrok naar de Franse
zuidkust waar het rood-zwart-
wit van Mee hem prachtig stond.
Glimmende gebronsde benen,
de blonde lange haren dansend
rond zijn Riviera-bruine gezicht.
Uit alles sprak een mooi en goed
leven.
Maar Frankrijk kon nog zo god
delijk mooi zijn, Amsterdam
bleef een plek in zijn hart hou
den. En in de voetballoze zomer
maanden zag je hem wel eens
voorbijschuiven in het stadse
leven. Vriendelijk en attent, altijd
in voor iets gezelligs en werkelijk
wars van ster-allures.
Ooit, in een filosofische bui, liet
hij zich ontvallen: 'Ik ben gebo
ren om te sterven. Dat is de
enige zekerheid die ik heb'.
Dick van Dijk stierf te vroeg.
Maar zijn levensjaren benutte
hij goed. Er was tijd voor de
geneugten, voor een goed
gesprek, voor arbeid en graag en
veel voor de gouden lach die zijn
gezicht kon laten schijnen.
Dick van Dijk, mooie jongen,
mooie man.
Alleen hij kon Piet Keizer er toe
bewegen na een eeuwigheid de
kicksen weer aan te trekken. Dat
gebeurde in Gouda, de geboorte
stad van Dick van Dijk, waar de
oude getrouwen in 1998 ter ere
van hem een benefietwedstrijd
speelden. Voor Dick's vrouw
Wanda vooral. Dat om Piet zover
te krijgen Dick van Dijk moest
sterven is spijtig maar het past
wel in zijn relativerende en soms
ironische geest.
Door David Endt
GEKNAKT TWIJGENLIJF
Elke week kocht ik de Voetbal
International. Krantenpapier op
een al wat groter formaat dan in
de eerste jaargangen gebruike
lijk. Deze VI sprong in het oog.
Letterlijk. Want op de voorpa
gina sprong een voetballer je
juichend tegemoet. Nee, het
was geen juichen na een doel
punt want de voetballer droeg
modieuse kleren en geen voet
baltenue. Toch zag het juichen
er niet kunstmatig uit. Ware
blijdschap spatte van het
gezicht van de voetballer die
een stadion als decor had. Dat
decor herkende ik als het sta
dion De Adelaarshorst. Deven
ter dus.
De voetballer die de camera in-
juichte en die week in juli 1969
de blik ving van alle trouwe
kopers van het voetbalweek
blad, was zo blij omdat hij een
droomtransfer had gemaakt.
Van Go Ahead naar Ajax!
De jonge voetballer die zo open
lijk en oprecht zijn blijdschap
met de lezers deelde, was Nico
Rijnders. En de voetbalvolgers
wisten het: Ajax had een karak
terjongen gekocht. Een goede
jonge voetballer die meer kon
dan voetballen alleen: hij was
een strijder.
En dat was nu net wat trainer
Rinus Michels in zijn team
nodig had. Een dikke maand
voordat de transfer rondkwam,
had Ajax de Europa Cupfinale
kansloos van Milan verloren.
Niet eens zozeer omdat het Ajax
aan diepere voetbalkwaliteit
ontbrak, maar meer omdat de
factor meedogenloosheid op
een lager pitje stond dan bij de
Milanezen.
Nico Rijnders was zo mager als
een rietstengel en het snel
gekweekt vlassig snorretje kon
zijn fragiele gestalte niet impo
santer maken. Maar Nico ging
voor niemand opzij. Ging elk
duel met een leeuwenhart aan.
Dat deed hij bij Go Ahead en
daarvoor ook al bij NAC, de club
waar hij zijn eerste schoppen als
professional tegen de bal gaf.
Bij de fans kon hij al snel geen
kwaad doen. Deze spriet was
onverwoestbaar. Hij bikkelde en
beulde. Hij veroverde de bal en
leverde die in bij zijn waarachtig
meer begaafde elftalgenoten die
hem op handen droegen. Nico
Rijnders als een veulen rennend
op avontuur in het lentelicht.
Nico Rijnders met plakkende
haren aan zijn slapen in de
zomerzon. Nico Rijnders schraal
als de herfstwind jagend op de
bal. Nico Rijnders bruin van de
blubber op een winters veld. In
zijn eerste seizoen miste hij
maar één wedstrijd. Zwoegend
en storend en af en toe scorend.
Offerend voor zijn artiesten
vrienden. Deed hij te veel?
Pleegde hij roofbouw op zijn
lichaam? Het kampioenschap
I verdrong al die gedachten. Weer
kon hij een gat in de lucht sprin
gen want met Ajax veroverde hij
de double.
Toen aan het begin van weer
een nieuw seizoen Johan Nees-
kens hem kwam vergezellen,
was de middenveld-filter com
pleet. Samen vormden zij de
longen en het hart van Ajax.
De feestroes die volgde op de
gewonnen Europa Cup-finale
sneeuwde het 'geval Rijnders' in
confetti onder. Maar de Ajacie-
den die voor het eerst de Cup
omhoog hielden, hadden in de
rust met zorgelijke bleke
gezichtjes gezien hoe Nico door
de dokter apart werd genomen.
Benauwdheid. Zonder Rijnders
werd er verder gevoetbald. En
gewonnen. En verloren.
Openbaarde zich toen de roof
bouw op het twijgenlijf van Nico
Rijnders? Was het een eerste
indicatie van het tragisch over
lijden van de man met het grote
sporthart, de onvoorwaarde
lijke wil om alles uit zijn bast te
voetballen voor de winst?
Club Brugge kocht hem, keurde
hem. Geen mankement werd er
gevonden. Maar toen, opeens,
in een competitiewedstrijd,
bleef hij liggen. Klinisch dood,
een hartinfarct. Hij werd gered
maar zijn voetballeven was ver
loren en dat verlies kon hij niet
verwerken, voetbalmonster als
hij was.
Op zijn 28e bezweek Nico Rijn
ders weer. Zijn hart kwam
definitief tot stilstand.
Maar in het Ajax-hart leeft hij
voort, twee onvergetelijke jaren
in het rood en wit waren daar
voor voldoende. Zijn naam staat
in dezelfde gouden letters als
die van Cruijff, Keizer, Swart en
Hulshoff geschreven in de eer
ste zilveren bokaal die Ajax
Koning van Europa maakte.
Door David Endt
M* £4